ECLI:NL:RBMNE:2023:4913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/1164
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vrijstelling van verkeersregels voor post- en pakketbezorgers

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van DHL Parcel (e-Commerce) B.V. tegen de afwijzing van haar verzoek om vrijstelling van bepaalde regels uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1999 (RVV 1999) op grond van artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De rechtbank stelt vast dat de aanvraag door de minister van Infrastructuur en Waterstaat, Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement, is afgewezen omdat de werkzaamheden van eiseres niet kunnen worden aangemerkt als een openbare dienst of een daarmee gelijk te stellen dienst. De rechtbank oordeelt dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien PostNL weliswaar een vrijstelling heeft gekregen voor haar universele postdienst (UPD), maar DHL geen UPD-diensten verricht. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in redelijkheid is genomen en dat er geen aanleiding is om de diensten van DHL als gelijkwaardig aan die van PostNL te beschouwen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan op 6 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1164

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

DHL Parcel (e-Commerce) B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.M.G. van Gerwen),
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement
(gemachtigde: mr. D. Rietberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing haar verzoek om op grond van artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) voor haar post- en pakketbezorgers vrijstelling te verkrijgen voor bepaalde regels uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1999 (RVV 1999). De vrijstelling ziet, kortgezegd, op geboden en verboden op grond waarvan motorvoertuigen niet op bepaalde weggedeelten (zoals trottoirs en fietspaden) mogen rijden, stilstaan of parkeren.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 december 2020 afgewezen. Dit besluit is op 3 mei 2021 aan eiseres toegezonden, wat betekent zij niet eerder van dat besluit kennis heeft kunnen nemen.
1.2.
Op 6 mei 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 december 2020. Met het bestreden besluit van 7 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] als vertegenwoordiger van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft op 19 november 2019 een eerste soortgelijke aanvraag als waar het in deze beroepsprocedure over gaat, ingediend bij verweerder voor een RVV-vrijstelling ten behoeve van haar medewerkers die post- en pakketzendingen rondbrengen. Dit verzoek is bij beschikking van 16 december 2019 door verweerder afgewezen.
3. Op 11 september 2020 heeft eiseres de tweede, nu in het geding zijnde, vrijstellingsaanvraag gedaan. Eiseres heeft deze aanvraag ingediend omdat er volgens haar sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden; namelijk de overname van Sandd door PostNL.
4. Verweerder heeft het (herhaalde) verzoek van eiseres wederom afgewezen omdat – kortgezegd – de werkzaamheden van eiseres niet kunnen worden geschaard onder een openbare dienst, of een daarmee gelijk te stellen dienst, als bedoeld in artikel 147 van de WVW 1994. PostNL heeft weliswaar een vrijstelling gekregen, maar enkel voor zover zij belast is met de universele postdienst (UPD). Die werkzaamheden kwalificeren namelijk wel als een openbare dienst. Er is volgens verweerder dan ook geen strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat eiseres geen UPD-diensten verricht. In zoverre is dus geen sprake van gelijke gevallen. Voor zover PostNL en eiseres “gewone” postdiensten leveren krijgen zij beiden geen vrijstelling, en worden zij dus ook gelijk behandeld.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar werkzaamheden door verweerder ten onrechte niet zijn aangemerkt als een met een openbare dienst gelijk te stellen dienst als bedoeld in artikel 147 van de WVW 1994. Post- en pakketbezorging dient volgens eiseres namelijk een algemeen belang. Voor zover PostNL niet-UPD diensten verricht zijn haar werkzaamheden hetzelfde als die van eiseres. In zoverre zou zij ook gelijk moeten worden behandeld. Omdat het niet mogelijk is om bij de postbezorging UPD-post te scheiden van niet-UPD post, rijkt de vrijstelling van PostNL namelijk zo ver dat deze ziet op alle postbezorging, aldus eiseres. Bovendien is de vrijstelling van PostNL zo algemeen verwoord dat zij feitelijk nooit wordt beboet als er buiten de parkeervakken wordt geparkeerd. Gelet hierop moet volgens eiseres ook aan haar een vrijstelling worden verleend.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat PostNL is belast met de UPD-werkzaamheden, zoals verwoord in artikel 16 van de Postwet, en eiseres niet. Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat zij die werkzaamheden ook niet ambieert. Het is eiseres slechts te doen om de aangevraagde RVV-vrijstelling op grond van een aan de UPD gelijk te stellen openbare dienst.
7. De rechtbank stelt verder vast dat in deze zaak niet de aan PostNL verleende vrijstelling op basis van de UPD-werkzaamheden ter discussie staat. Ook kan de rechtbank in deze zaak niet beoordelen of er sprake is van een ongelijke behandeling van PostNL en eiseres in een handhavingstraject. Datzelfde geldt voor datgene wat eiseres naar voren heeft gebracht over de uitkomst van het namens eiseres ingediende Woo-verzoek.
8. De rechtbank zal in deze uitspraak alleen beoordelen of verweerder de aanvraag van eiseres om een RVV-vrijstelling op grond van artikel 147 van de WVW 1994 in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank stelt voorop dat de vrijstelling van PostNL ziet op de UPD-werkzaamheden. Verweerder heeft die werkzaamheden aangemerkt als openbare dienst. De vrijstelling ziet uitdrukkelijk niet op de niet-UPD werkzaamheden zoals die worden uitgevoerd door PostNL. De tekst van de aan PostNL verleende vrijstelling geeft de rechtbank geen aanleiding voor een andere uitleg. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de overige werkzaamheden van PostNL aanmerkt als openbare dienst of daarmee gelijk te stellen dienst. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de daarmee vergelijkbare diensten van eiseres óók niet hoeven aanmerken als met een openbare dienst gelijk te stellen dienst. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de diensten van DHL als zodanig moeten worden aangemerkt. De enkele stelling van eiseres dat post- pakketbezorging in het algemeen het openbaar belang dient, is daartoe onvoldoende.
10. De stelling van eiseres dat zij in het kader van de ontheffing van de draagplicht van de autogordel door verweerder wél is aangemerkt als een met een openbare dienst gelijk te stellen dienst, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet omdat dit feitelijk niet juist is. Die ontheffing is namelijk verleend aan eiseres op een andere grondslag, en wel die van artikel 149, tweede lid, van de WVW 1994, én ook nog eens door een ander bestuursorgaan (het CBR). Uit de tekst van dit artikel volgt verder dat voor een dergelijke ontheffing niet is vereist dat sprake is van een openbare dienst of een daarmee gelijkt te stellen dienst. Dat eiseres een dergelijke ontheffing heeft gekregen van het CBR maakt dan ook niet dat verweerder in deze zaak aanleiding zou moeten zien om de gevraagde RVV-vrijstelling te verlenen.
11. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat PostNL en eiseres in het kader van de gevraagde vrijstelling moeten worden aangemerkt als gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is daarom ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzitter, en mr. L.A. Banga en
mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.