ECLI:NL:RBMNE:2023:4905

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
16.088391.21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een betrokkene die een faciliterende rol heeft vervuld bij een hennepkwekerij die in zijn pand werd aangetroffen. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 317.950,70 aan ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met een compensatie van € 10.000,00 vanwege overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdediging stelde echter dat niet aannemelijk was dat de betrokkene enig wederrechtelijk voordeel had verkregen, en vroeg om afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft het procesdossier en de standpunten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Hoewel het voor de hand ligt dat de betrokkene voordeel heeft genoten van zijn rol in de hennepkwekerij, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de omvang van dat voordeel vast te stellen. Daarom kon niet worden vastgesteld of en hoeveel wederrechtelijk voordeel de betrokkene daadwerkelijk had genoten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen, met de overweging dat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereisten om tot ontneming over te gaan.

Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.088391.21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2023 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[betrokkene],
geboren op [1961] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.P.L. ter Laak en van hetgeen betrokkene en zijn raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering is als bijlage aan dit vonnis gehecht en strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan betrokkene opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 317.950,70.
Ter terechtzitting van 6 september 2023 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij zijn vordering. Vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn van berechting acht hij een compensatie van € 10.000,00 op zijn plaats, zodat – naar de rechtbank begrijpt –gevorderd is dat betrokkene wordt verplicht tot betaling van een bedrag van € 307.950,70. Voor het geval volledig verhaal niet mogelijk blijkt, is de rechtbank verzocht om bij toewijzing van de vordering de duur van de toepassing van gijzeling te bepalen. Tot slot heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven een hoofdelijke betalingsverplichting aan betrokkene op te leggen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene enig wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, zodat de vordering dient te worden afgewezen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft betrokkene in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16.088391.21 bij vonnis van 20 september 2023 veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd. Dat betrokkene dit in de onderliggende strafzaak onder 1 subsidiair bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit voormeld vonnis en uit de aan dat oordeel ten grondslag liggende bewijsmiddelen.
Hoewel betrokkene een faciliterende rol heeft vervuld ten behoeve van de in zijn pand aangetroffen hennepkwekerij, en het daarom voor de hand ligt dat hij wederrechtelijk voordeel heeft genoten, bevat het procesdossier in de onderliggende strafzaak naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen hoe groot dat voordeel is geweest.
De rechtbank is aldus van oordeel dat niet vastgesteld kan worden of en, zo ja, hoeveel wederrechtelijk voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht betrokkene heeft genoten. De vordering van de officier van justitie zal daarom worden afgewezen.

3.BESLISSING

De rechtbank:
-
wijstde vordering van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel,
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en I. Helmich, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2023.
Bijlage: de vordering
De officier van justitie vordert:
dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door mij thans voorlopig wordt geschat op € 317.950,70.