ECLI:NL:RBMNE:2023:4903

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
16.088391.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van hennepteelt, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij een substantiële bijdrage had geleverd aan de hennepkwekerij die in zijn pand werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel medeplichtig was aan de hennepteelt, omdat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij in het gedeelte van zijn pand dat hij verhuurde en dit gedeelte ter beschikking had gesteld voor de teelt van hennep. De verdachte werd ook vrijgesproken van de gekwalificeerde diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de diefstal. De rechtbank hield rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en legde een taakstraf op van 100 uren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor medeplichtigheid aan het telen van hennepplanten, wat een strafbaar feit is volgens de Opiumwet. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de rechten van de verdachte in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.088391.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.P.L. ter Laak en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1 primair:in de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 in een pand aan de [adres] en/of [adres] in [woonplaats] samen met (een) ander(en) en in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk een grote hoeveelheid van 834 hennepplanten heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig gehad;
Feit 1 subsidiair:
medeplichtig is geweest aan het onder 1 primair tenlastegelegde door in de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 in Bussum (een gedeelte van) voornoemd pand voor hennepteelt ter beschikking te stellen;
Feit 2 primair:in de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 in Bussum samen met (een) ander(en) en door middel van braak en/of verbreking een hoeveelheid van 236.511 kWh elektriciteit heeft gestolen van Liander N.V.;
Feit 2 subsidiair:medeplichtig is geweest aan het onder 2 primair tenlastegelegde door in de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 in Bussum (een gedeelte van) voornoemd pand voor de diefstal van elektriciteit ter beschikking te stellen.

3.VOORVRAGEN

3.1
Geldigheid van de dagvaarding, bevoegdheid van de rechtbank en schorsing van de vervolging
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte is, omdat met de forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting een inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), die niet kan worden gecompenseerd. Daartoe is aangevoerd dat de overschrijding van de redelijke termijn negatieve gevolgen voor mogelijke onderzoekswensen en de waarheidsvinding heeft.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat hij ontvankelijk in de vervolging van verdachte is. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de enkele overschrijding van de redelijke termijn voor berechting volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot de niet-ontvankelijk van het Openbaar Ministerie leidt. Verdachte heeft al in 2017 verklaringen afgelegd en de verdediging heeft geen onderzoekswensen ingediend. Verdachte is dan ook niet in zijn verdediging geschaad en de rechtbank kan ook nu nog tot een zorgvuldige beoordeling van het aan verdachte tenlastegelegde komen. Aldus is sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overweegt de rechtbank dat de redelijke termijn voor berechting blijkens vaste jurisprudentie 24 maanden bedraagt. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 11 januari 2017. Dat is de eerste datum waarop verdachte door de politie als verdachte in de onderhavige strafzaak is gehoord, uit welke handeling hij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 20 september 2023. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen verdachte is berecht in totaal ruim 80 maanden bedraagt. Het voorgaande betekent dat sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van ruim 56 maanden.
De rechtbank overweegt voorts dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de enkele overschrijding van de redelijke termijn voor berechting geen grond voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie oplevert, ook als het gaat om een aanzienlijke overschrijding van die redelijke termijn. Het kan wel een rol spelen bij de afdoening van de strafzaak. Dat de waarheidsvinding, verdedigingsrechten of andere beginselen van behoorlijke procesorde in deze strafzaak ten nadele van verdachte in het geding zijn gekomen, heeft de raadsman op geen enkele wijze concreet gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat de raadsman geen onderzoekswensen heeft gehad en dat verdachte, die destijds is gehoord, nadien geen andere lezing heeft gegeven waarnaar onderzoek had kunnen worden verricht.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit, omdat op basis van de inhoud van het procesdossier niet het door verdachte (mede)plegen van dan wel het medeplichtig zijn aan die feiten kan worden bewezen verklaard. Immers kan noch zijn wetenschap van noch zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij in het pand dat hij verhuurde worden vastgesteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier niet volgt dat verdachte in de periode zoals die is tenlastegelegd een bijdrage van voldoende gewicht aan de hennepkwekerij heeft geleverd waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd het (mede)plegen van het telen dan wel aanwezig hebben van hennepplanten, zoals hem onder 1 primair is verweten. De omstandigheid dat verdachte de verhuurder was van het pand waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen is daarvoor onvoldoende. Ook de omstandigheid dat verdachte de op een zeer sterke hennepgeur afgekomen politieagenten op 11 april 2016 vertelde niet te weten wie het gedeelte achter het rolluik van het pand huurde, terwijl hij dit gedeelte verhuurde en dus wist wie de huurder was, is onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte als (mede)pleger vast te stellen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde
Op basis van het procesdossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het onder 2 primair ten laste gelegde (mede)plegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking. Dat verdachte medeplichtig is geweest door het pand opzettelijk ter beschikking te stellen voor de diefstal van elektriciteit kan op basis van het procesdossier evenmin worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegdeIndien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de hennepkwekerij al lang in bedrijf was, in ieder geval sinds december 2015, in een verborgen ruimte. Die verborgen ruimte, aan het zicht onttrokken door een verrijdbare kamer, is door of met medeweten van verdachte gebouwd. Verdachte is al op 11 april 2016 bekend geraakt met de hennepkwekerij in het gedeelte van zijn pand dat hij als nummer 24 verhuurde. Immers heeft hij toen gesproken met politieagenten die onderzoek deden naar de zeer sterke hennepgeur die aanwezig was rondom zijn pand. Hoewel hij zelf de verhuurder van dat gedeelte van het pand was, gaf verdachte aan degene die het gedeelte achter het rolluik huurde (en waarin de hennepkwekerij aanwezig was) niet te kennen. Met zijn handelen heeft verdachte het pand voor het kweken van hennep ter beschikking gesteld en gehouden in de periode zoals die onder 1 subsidiair is tenlastegelegd. Hij was zich bewust van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de verborgen ruimte in het door hem verhuurde pand en heeft zijn pand desondanks beschikbaar gehouden, en had aldus opzet op medeplichtigheid daaraan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
onbekend gebleven personen in de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te [woonplaats] met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk hebben geteeld, in een pand aan de [adres] en/of [adres] , een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 824 hennepplanten, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te Bussum meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven personen (een gedeelte van) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplichtigheid aan in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf en om daarbij rekening te houden met de gezondheidstoestand van verdachte, het gegeven dat hij een zogenoemde
first offenderis en met de forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 27 juli 2023, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Verdachte is medeplichtig aan het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een zeer grote hoeveelheid hennepplanten. Het betrof een zorgvuldig verborgen en zeer professionele hennepkwekerij die in zijn pand aanwezig was. Het telen van hennep is een strafbaar feit dat overlast en schade voor de maatschappij veroorzaakt. Hennep is immers een stof die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. Daarnaast vormt hennepteelt een schakel in de keten van criminele, ondermijnende activiteiten. Verdachte heeft zich kennelijk om deze nadelige gevolgen onvoldoende bekommerd en heeft de hennepkwekerij in zijn pand toegestaan. Ook toen verdachte wist dat de politie de hennepkwekerij weliswaar nog niet ontdekt had, maar wel op het spoor gekomen was, is verdachte niet tot inkeer gekomen en heeft hij zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij voortgezet.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten die door het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld en die beogen het belang van rechtseenheid te dienen. Deze oriëntatiepunten nemen in het geval van een hennepkwekerij met 500 tot 1000 hennepplanten als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat dit oriëntatiepunt geldt voor het plegen, terwijl ten laste van verdachte slechts de medeplichtigheid bewezen is verklaard. Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met zijn proceshouding. Verdachte heeft vanaf het begin gedaan alsof hij van niets afwist en heeft daarmee geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Bovendien bestaat de schijn dat verdachte al veel langer dan de ten laste gelegde periode bij de kwekerij betrokken is geweest en het een grote en professionele kwekerij betrof.
Zoals hiervoor in rubriek 3.2.3 overwogen stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting met 56 maanden. De rechtbank zal deze forse overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de aan verdachte op te leggen straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde;
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstrafvan
100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en I. Helmich, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] en/of 26) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 834 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, althans een hoeveelheid hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks
de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] en/of [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 834 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid van 236.511 kWh elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid van 236.511 kWh elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk
geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , onbekend gebleven personen en/of zijn mededaders en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , onbekend gebleven personen en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en of verbreking bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of
omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) voornoemd pand voor de diefstal van elektriciteit ter beschikking te stellen.