ECLI:NL:RBMNE:2023:4838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
16/327950-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en seksuele handelingen met minderjarige; veroordeling voor ontucht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting, ontucht met een minderjarige en andere seksuele delicten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de aanklachten van verkrachting en seksuele handelingen met een minderjarige, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om deze feiten te bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het vermeende slachtoffer niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waardoor niet kon worden vastgesteld wat er precies was gebeurd op de avond van 18 juli 2022 in Amsterdam.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kon worden beschuldigd van het plegen van verkrachting, omdat het woord van de aangeefster tegen het woord van de verdachte stond. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde tijdens de seksuele handelingen. Ook de beschuldiging van mensenhandel kon niet worden bewezen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de mogelijke uitbuiting van het slachtoffer.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan ontucht met een minderjarige, omdat het slachtoffer op het moment van de handelingen pas 16 jaar oud was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van de feiten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/327950-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, gehouden op 29 maart 2023 en 9 augustus 2023. Op laatstgenoemde dag is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. A. Koopsen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 18 juli 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft verkracht;
feit 2:
op 18 juli 2022 te Amsterdam met [slachtoffer] handelingen heeft gepleegd die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde;
feit 3:
op 18 juli 2022 te Amsterdam ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt;
feit 4:
op 18 juli 2022 te Amsterdam seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer] terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij zich ter beschikking had gesteld tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl zij het slachtoffer was van mensenhandel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en vordert vrijspraak voor het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) over dat zij verkracht zou zijn in strijd is met de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarnaast biedt het chatbericht van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] geen steunbewijs omdat daarin niet wordt gesproken over verkrachting en deze chat kennelijk een weergave is van hetgeen [slachtoffer] zelf aan [medeverdachte 2] heeft verteld. Het is daarom nog steeds van dezelfde bron afkomstig. Het gebruik van poppers ondersteunt niet de stelling dat [slachtoffer] verkracht zou zijn en verdachte heeft van begin af aan een uitgebreide en betrouwbare verklaring gegeven over wat er is gebeurd en volledig meegewerkt aan het onderzoek. Verder zou het gebruik van de verklaring van [slachtoffer] als bewijs in strijd zijn met artikel 6 EVRM, omdat de verdediging de getuige niet behoorlijk en effectief heeft kunnen ondervragen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet is gebleken dat [slachtoffer] in een toestand verkeerde waarbij van haar in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij weerstand zou bieden aan de seksuele verlangens van een ander.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij orale seks met [slachtoffer] heeft gehad, maar dat wordt ontkend door [slachtoffer] zelf die enkel spreekt over anale seks. Er is daarom onvoldoende wettig bewijs dat de ten laste gelegde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Verder heeft verdachte op een advertentie gereageerd op een website die de algemene voorwaarde hanteert dat degene die een advertentie plaatst 21 jaar of ouder is en heeft hij gevraagd naar de leeftijd van [slachtoffer] en om haar ID gevraagd. Ten slotte is niet gebleken dat [slachtoffer] tijdens het bezoek telefonisch contact had met een derde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte en [slachtoffer] verklaren in zoverre overeenkomstig dat verdachte via de website [website] heeft gereageerd op een advertentie waarin [slachtoffer] werd aangeboden als prostituee. Er is overeengekomen dat verdachte op voorhand een bedrag zou betalen en dat [slachtoffer] naar zijn woning zou komen om seks te hebben. Op 18 juli 2022 is [slachtoffer] in de avond naar verdachte toegegaan. Vanaf dat moment lopen de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte uiteen.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank stelt voorop dat bij zedenfeiten bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangeefster) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het verkrachten van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] bij de politie een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd en daarna consistent heeft verklaard. De verklaringen van [slachtoffer] bieden op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen,
afkomstig van een andere brondan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Over de vraag in hoeverre de door [slachtoffer] verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Het WhatsApp-gesprek
In een WhatsApp-gesprek tussen vermoedelijk medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] – die [slachtoffer] naar deze afspraak met verdachte vervoerden – wordt het volgende besproken:
Datum: 18 juli 2022
23:59:59: [medeverdachte 1] : “Ik ga binnen praten met hem”
Datum: 19 juli 2022
00:00:22 [medeverdachte 2] : “Hij heeft haar echt hard aangepakt”
00:00:33 [medeverdachte 2] : “Vast gehouden alles”
00:05:41 [medeverdachte 1] : “Hij liet haar ook iets ruiken ofzo”
00:11:27 [medeverdachte 1] : “Poppers”.
Hoewel dit chatbericht op zichzelf afkomstig is van een andere bron dan [slachtoffer] , kan niet worden vastgesteld dat de inhoud van het bericht afkomstig is van een andere bron dan [slachtoffer] . Immers is niet gebleken dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] hetgeen in de berichten wordt beschreven, zelf heeft waargenomen. Het is mogelijk dat [slachtoffer] dit zelf aan [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] heeft verteld. In dat geval komt de inhoud van het bericht van dezelfde bron, te weten [slachtoffer] . Dit WhatsApp-gesprek biedt daarmee onvoldoende ondersteuning voor het scenario dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht.
Overig steunbewijs
Ten slotte kan het vereiste steunbewijs ook onvoldoende worden gevonden in het feit dat poppers bij verdachte zijn aangetroffen of dat [slachtoffer] een goede omschrijving heeft gegeven van de woning van verdachte. Deze bevindingen passen immers net zo goed bij het scenario dat geschetst is door verdachte – inhoudende dat er sprake was van een betaalde seksafspraak met wederzijdse instemming – als bij het scenario dat geschetst is door [slachtoffer] .
Het dossier biedt voor het overige onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat het is gegaan zoals [slachtoffer] heeft verklaard. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank concludeert dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het ten laste gelegde te bewijzen. Met andere woorden, de rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wat er die avond is gebeurd tussen aangeefster en verdachte. Het zou zo kunnen zijn dat het verhaal van aangeefster klopt, maar het zou ook kunnen dat het verhaal van verdachte klopt. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
Vrijspraak feit 2
Voor een bewezenverklaring van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht is in de onderhavige zaak vereist dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] , terwijl zij in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] heeft verklaard dat haar neus, lippen en mond waren verdoofd en dat haar hoofd zwaarder voelde dan haar lichaam, maar dat zij wel in staat was aan te geven dat zij geen seks wilde hebben. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs bestaat voor het vaststellen van een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Vrijspraak feit 4
Voor een bewezenverklaring van artikel 273g van het Wetboek van Strafrecht is in de onderhavige zaak vereist dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer] , terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij het slachtoffer was van mensenhandel en in die positie zichzelf beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat geen bewijs aanwezig is voor wetenschap bij verdachte. Ten aanzien van een ernstige reden om te vermoeden overweegt de rechtbank als volgt. Uit de Memorie van Toelichting van voornoemd artikel volgt dat van groot belang is welke signalen van slachtofferschap van mensenhandel aanwezig waren. Deze signalen kunnen betrekking hebben op het slachtoffer zelf, waarbij valt te denken aan uiterlijke signalen die duiden op (ernstige) mishandeling zoals blauwe plekken of striemen, of aan gedragskenmerken zoals uitingen van angst, afkeer of verdriet. Deze signalen kunnen ook betrekking hebben op de omgeving waar de seksuele diensten worden verleend, waarbij valt te denken aan garageboxen, ruimtes op verlaten industrieterreinen of niet permanent bewoonde vakantie- of woonhuizen. Ten slotte kunnen deze signalen betrekking hebben op de wijze waarop klanten in contact worden gebracht met het slachtoffer, waarbij gedacht kan worden aan (vage) tussenpersonen, bepaalde websites of als de prostituee onder dwang of met geweld aan de klant wordt gepresenteerd. [1]
Zoals in de inleiding weergegeven is verdachte via [website] in contact gekomen met [slachtoffer] . Verdachte was ervan op de hoogte dat [slachtoffer] werd afgezet door iemand anders, maar stelt dat dat gebruikelijk is bij een escortservice. Ook zag hij haar telefoon oplichten terwijl zij waren begonnen met het verrichten van seksuele handelingen en merkte hij aan haar dat ze gespannen was en snel weg wilde. De rechtbank stelt hierna onder 7 vast dat verdachte niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht om zich ervan te verzekeren dat [slachtoffer] niet minderjarig was, maar kan niet vaststellen dat er meer omstandigheden waren op basis waarvan verdachte voorafgaand aan de seksuele handelingen had moeten vermoeden dat [slachtoffer] het slachtoffer was van mensenhandel.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele gegeven dat [slachtoffer] naar de afspraak werd vervoerd, telefonisch werd benaderd tijdens de afspraak en gespannen leek en snel weg wilde onvoldoende signalen van slachtofferschap van mensenhandel opleveren die redelijkerwijs bij verdachte het vermoeden hadden moeten doen ontstaan dat zij slachtoffer was van mensenhandel.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 4 ten laste gelegde vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 3 [2]
Verdachte heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard:
We (de rechtbank begrijpt: verdachte en [slachtoffer] ) gingen seksuele dingen doen. We gingen elkaar aanraken en dit en dat. Toen op een gegeven moment ging ze op mij zitten. Ze hield mijn penis vast en die deed ze bij haar vagina erin zachtjes. Ze zei auw auw auw. Haar vagina was strak en ze hield mijn penis vast. Ze zei dat het een beetje moeilijk werd. Ze ging verder oraal, pijpen. [3]
Aangeefster [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: In welke ruimte precies vond de seks plaats?
A: In de kamer. [4]
De rechtbank heeft ter terechtzitting de volgende rechterlijke waarneming gedaan:
Op de Nederlandse identiteitskaart van [slachtoffer] staat de geboortedatum [2005] . [5]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 18 juli 2022 te Amsterdam ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [2005] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door die 16-jarige [slachtoffer] oraal en vaginaal te penetreren.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 3:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. Verdachte heeft via [website] gereageerd op de advertentie van [slachtoffer] , terwijl in de algemene voorwaarden voor deze website staat dat als je een advertentie wilt plaatsen, je minimaal 21 jaar dient te zijn. Verdachte heeft [slachtoffer] bij haar aankomst gevraagd naar haar leeftijd, waarover ze loog door te zeggen dat ze 21 jaar was. Verdachte vroeg ook om een ID, maar [slachtoffer] gaf aan dat ze die was vergeten. Verdachte schatte haar leeftijd op 18 á 19 jaar en zo zou ze zich ook hebben gedragen. Ook op basis van de foto op pagina 713 van het dossier zou haar leeftijd kunnen worden geschat op 18 of 19 jaar oud en in ieder geval ouder dan 16 jaar, haar feitelijke leeftijd. Verdachte heeft dus verontschuldigbaar gedwaald ten aanzien van haar leeftijd.
Oordeel van de rechtbank
In artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) staat de bescherming van minderjarigen voorop en is om die reden de leeftijd van de minderjarige geobjectiveerd. Dit betekent dat ten aanzien van dit bestanddeel geen opzet of schuld van de verdachte behoeft te worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging is voldoende dat objectief komt vast te staan dat het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde 16 of 17 jaar oud was.
Dit neemt echter niet weg dat de verdachte niet strafbaar is wanneer hem geen enkel strafrechtelijk relevant verwijt is te maken over zijn onwetendheid van de ware (minderjarige) leeftijd van de jeugdige prostituee. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, zoals in het onderhavige geval is gedaan, is wel mogelijk.
De vraag of alle schuld in strafrechtelijke zin ontbreekt, moet worden beantwoord in verband met de aard en de strekking van de strafbepaling. In dat kader is van belang dat artikel 248b Sr minderjarigen een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming beoogt te bieden, ook tegen prostitutiewerkzaamheden die (mede) van henzelf zijn uitgegaan.
In Nederland zijn bepaalde, gereguleerde vormen van prostitutie toegestaan als het gaat om niet-gedwongen seksuele handelingen door en met een meerderjarige prostituee (18 jaar of ouder). De rechtbank is van oordeel dat het Nederlandse prostitutiebeleid met zich brengt dat van iedere klant kan en mag worden verlangd dat deze alvorens enige seksuele handeling met de prostituee te verrichten
a. zich ervan vergewist of het een legale seksafspraak betreft en
b. alert is op aanwijzingen voor onvrijwilligheid.
In het kader van de vergewisplicht moet worden gedacht aan zaken als de leeftijd van de prostituee, de locatie van de seksafspraak en de aanwezigheid van een eventueel benodigde vergunning. Ter zake van de verwachte alertheid kan worden gewezen op de fysieke/mentale gesteldheid van de prostituee en de (onverwachte) aanwezigheid van (een) derde(n). Een en ander geldt temeer in gevallen waarin de klant in aanraking komt met een jeugdige prostituee. Dan is extra behoedzaamheid geboden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich in het onderhavige geval onvoldoende vergewist heeft van de ware leeftijd van [slachtoffer] . Doordat verdachte bij haar aankomst vroeg naar haar leeftijd en om haar ID, twijfelde hij kennelijk al aan de in de advertentie opgegeven leeftijd van 21 jaar. Toen zij vervolgens zei dat ze 21 jaar was, maar geen ID had, heeft hij daarop vertrouwd. Daarmee heeft verdachte niet alle zorg betracht die van hem kon worden gevergd en heeft hij een ongeoorloofd risico genomen, zodat niet kan worden gesproken van het ontbreken van alle schuld. Verdachte had op dat moment moeten afzien van het verrichten van seksuele handelingen met [slachtoffer] .
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat voor de strafmaat van belang is dat verdachte heeft gedwaald ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer en erop mocht vertrouwen dat zij niet uitgebuit werd. Toen hij merkte dat ze blijk gaf van enige weerstand, beëindigde hij de afspraak en bij de politie heeft hij direct open kaart gespeeld en zijn verhaal gedaan. Verder is er geen sprake van recidive en heeft de reclassering het recidiverisico ingeschat als laag. Ten slotte is verdachte verantwoordelijk voor de zorg van zijn vader. De verdediging heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een gevangenisstraf die het reeds ondergane voorarrest niet overstijgt en een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tegen betaling plegen van ontuchtige handelingen met slachtoffer [slachtoffer] , die ten tijde van het gepleegde feit slechts 16 jaar oud was. Minderjarigen dienen zich op een veilige manier te ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Verdachte heeft zich onvoldoende vergewist van de leeftijd van [slachtoffer] en vervolgens haar lichamelijke integriteit en seksuele ontwikkeling beschadigd, terwijl hij uit de signalen dat zij gespannen leek en snel weg wilde had kunnen opmaken dat [slachtoffer] geen zin had in de afspraak waar ze voor kwam. Verdachte heeft zich hierbij kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en daarmee het verdienmodel van jeugdprostitutie ondersteund. Daarnaast is [slachtoffer] een zeer kwetsbaar meisje dat vermoedelijk slachtoffer is van mensenhandel. Hoewel dit niet aan verdachte kan worden toegerekend, en hoewel verdachte hier ook geen wetenschap van had, weegt de rechtbank wel mee dat verdachte heeft bijgedragen aan de psychische schade die [slachtoffer] heeft opgelopen als gevolg van de seksuele uitbuiting.
Persoon van verdachte
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 11 juli 2023 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een advies van 24 februari 2023 van Reclassering Nederland, opgemaakt door S. Boiten, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de reclassering geen risicofactoren in de verschillende leefgebieden ziet. Verdachte heeft een woning, een vaste baan en inkomen, een goede band met familie en vrienden en er worden geen bijzonderheden opgemerkt wat betreft zijn seksualiteit. Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt dan ook ingeschat als laag en de reclassering adviseert geen bijzondere voorwaarden bij een strafoplegging.
Straf
De rechtbank heeft kennisgenomen van straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en gelet op de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat het feit waar verdachte voor wordt veroordeeld op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op de ernst van het feit zoals hiervoor omschreven en specifiek de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het reeds ondergane voorarrest overstijgt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gelet op het feit dat de vordering ook is gebaseerd op de uitbuiting waar verdachte niet voor verantwoordelijk wordt gehouden en op een periode waar verdachte niet in beeld was. Of en in hoeverre welke schade is veroorzaakt door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en verdachte anderzijds is te complex om in dit strafgeding te behandelen. Meer subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot dat deel waarvoor verdachte aansprakelijk kan worden gehouden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank stelt voorop dat algemene ervaringsregels leren dat seksueel misbruik langdurige en verstrekkende gevolgen kan hebben voor de (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer en is ook van oordeel dat voldoende onderbouwd is dat het slachtoffer als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden. Tegelijkertijd is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat onvoldoende duidelijk is of de in de vordering omschreven schade volledig door het handelen van verdachte is ontstaan nu er aanwijzingen zijn dat het slachtoffer uitgebuit en (seksueel) misbruikt werd door andere personen dan verdachte. Gelet op het voorgaande en het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan de officier van justitie, zal de rechtbank de schade schatten op basis van de schade die enkel door het bewezen verklaarde feit is veroorzaakt en het toe te wijzen bedrag hoofdelijk toewijzen. De rechtbank begroot het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,-. De benadeelde partij zal voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 2.000,- hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2022 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.000,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2022 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2022 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. L.C. Michon en A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 juli 2022 te Amsterdam door geweld en/of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij verdachte die [slachtoffer] tegen haar wil een stof (poppers oid) laten ruiken waardoor zij verdoofd raakte en/of haar vastgepakt en/of haar armen en polsen vastgehouden en/of haar lichaam naar beneden gedrukt en/of zijn penis in haar mond en/of anus en/of vagina geduwd;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 18 juli 2022 te Amsterdam, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening
en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten haar vastpakken en/of haar armen en polsen vasthouden en/of haar lichaam naar beneden drukken en/of zijn penis in haar mond en/of anus en/of vagina duwen;
( art 243 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 18 juli 2022 te Amsterdam ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [2005] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door die 16-jarige [slachtoffer] oraal en/of anaal en/of vaginaal te penetreren;
( art 248b Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 18 juli 2022 te Amsterdam, seksuele handelingen heeft verricht met de 16-jarige [slachtoffer] door die [slachtoffer] oraal en/of anaal en/of vaginaal te peneteren terwijl hij, verdachte, wist en/of ernstige reden had om te vermoeden dat die [slachtoffer] zich onder de in artikel 273f, eerste lid, onder 1° van het Wetboek van Strafrecht bedoelde omstandigheden ter beschikking had gesteld tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, immers was [slachtoffer] minderjarig en/of heeft zij aangegeven dat zij maagd was en/of geen (orale/anale/vaginale) penetratie wilde en/of communiceerde zij via de telefoon met derde(n) tijdens de seksafspraak met verdachte en/of moest het geld voor de seksafspraak met [slachtoffer] door verdachte aan derde(n) worden betaald, waardoor verdachte (aldus) wist of ernstige reden had te vermoeden dat er misbruik werd gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] ;
( art 273g lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2022, genummerd PL0900-2022220394, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 663 tot en met 771. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 704.
4.Een proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] , pagina 720.
5.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 augustus 2023.