ECLI:NL:RBMNE:2023:4810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/3938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake handhaving bouwregelgeving en procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 september 2023, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser, eigenaar van een pand in Utrecht, had handhavende maatregelen verzocht tegen activiteiten van de derde-partij, die volgens hem in strijd met het Bouwbesluit handelde. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang meer had, omdat de situatie die hij wilde verbeteren feitelijk al was bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht inmiddels had gezorgd voor de constructieve veiligheid van het bouwwerk van de derde-partij, waardoor er geen overtreding meer was. Eiser had in 2016 renovatiewerkzaamheden aan zijn pand uitgevoerd, waarna er een geschil ontstond over de staat van de keldermuur tussen zijn pand en dat van de derde-partij. Ondanks dat eiser zijn bezwaren tegen de handhaving had ingediend, concludeerde de rechtbank dat de door hem gewenste handhaving niet meer nodig was. De rechtbank heeft het beroep niet inhoudelijk beoordeeld, maar heeft wel bepaald dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 1.698,-, inclusief een vergoeding voor rechtsbijstand en verletkosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: mr. L.A. Sluiter).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats] (derde-partij)
(gemachtigde: mr. P.J. Gijsbertsen).

Inleiding

1.1.
Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in [woonplaats] , dat grenst aan het pand van derde-partij, [adres 2] . Eiser is in 2016 begonnen met de renovatie van zijn pand en heeft een aantal (sloop)werkzaamheden uitgevoerd of laten uitvoeren. Op
20 december 2017 hebben inspecteurs van de gemeente onder andere geconstateerd dat de keldermuur tussen de panden van eiser en derde-partij in een slechte staat van onderhoud verkeerde. Het college is daarop gestart met handhavingstrajecten vanwege overtredingen van bouwregelgeving, eerst alleen richting eiser, later ook richting derde-partij. Dit alles heeft geleid tot een langdurig geschil en meerdere procedures – zowel bestuurs- als civielrechtelijk – tussen eiser, het college en derde-partij.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen vier afwijzingen en één toewijzing van zijn vijf verzoeken aan het college om handhavend op te treden tegen activiteiten van derde-partij in de kelder onder de [adres 2] in [woonplaats] . Met het bestreden besluit op de bezwaren van eiser van 9 augustus 2022 is het college bij alle vijf die besluiten gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • eiser, bijgestaan door mr. T. van der Wijden als waarnemer van de gemachtigde van eiser;
  • de gemachtigde van het college, zij werd vergezeld door mr. [A] , [B] en drs. [C] en
  • [D] , bijgestaan door de gemachtigde van derde-partij.
1.5.
Op de zitting hebben het college en derde-partij aangegeven niet over alle laatste stukken te beschikken. De rechtbank heeft de stukken waarvan deze partijen aangaven deze niet te kennen op 12 juni 2023 nogmaals aan hen toegezonden. De rechtbank heeft hen in de gelegenheid gesteld om binnen een week schriftelijk op deze stukken te reageren. Derde-partij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Geen van partijen heeft binnen de daarvoor gestelde termijn aangegeven dat zij hierover op een tweede zitting wilde worden gehoord.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op 8 augustus 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Veel procedures bij de rechtbank
2. Het bestreden besluit dat in dit beroep ter beoordeling aan de rechtbank voorligt is – net als veel andere beroepen die eiser bij deze rechtbank heeft ingediend –
voorafgegaan door (meerdere en vaak ook elkaar opvolgende) beroepen tegen het uitblijven van een beslissing. Om overzicht te houden in de verschillende procedures van eiser heeft de rechtbank regelmatig nieuwe zaaknummers aangemaakt. Om praktische redenen heeft de rechtbank er voor gekozen om de nog lopende beroepen niet tijdig beslissen en verzetten in de verschillende procedures van eiser afzonderlijk te behandelen. De rechtbank concentreert zich in deze uitspraak op de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
De beroepsgronden
3. De beroepen niet tijdig beslissen van eiser die aan deze procedure vooraf zijn gegaan, richtten zich nog tegen de vijf afzonderlijke beslissingen van het college op zijn handhavingsverzoeken. Het college heeft uiteindelijk één beslissing op bezwaar genomen, waarin alle vijf primaire besluiten zijn heroverwogen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit vanwege de toen nog lopende beroepen niet tijdig beslissen met verschillende brieven van
4 november 2022 beroepsgronden ingediend. De beroepsgronden richten zich niet tegen alle onderliggende primaire besluiten, maar wel tegen alle vermeende overtredingen waarover het college in de vijf primaire besluiten én in het bestreden besluit een beslissing heeft genomen. Op 15 mei 2023 heeft eiser nog aanvullende gronden ingediend. Daarmee voldoet het beroep van eiser naar het oordeel van de rechtbank aan de eis dat een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. [1]
Het procesbelang
4. Het is de taak van de bestuursrechter om een geschil te beslechten. Het is dan ook vaste rechtspraak dat de bestuursrechter alleen gehouden is om een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan inhoudelijk te beoordelen, als de indiener van het beroep daarbij een actueel en reëel belang heeft. Eiser moet met zijn beroep het doel dat hij met zijn verzoeken om handhaving nastreefde kunnen bereiken. Als dat belang is vervallen, doet de bestuursrechter geen uitspraak alleen maar vanwege de principiële betekenis daarvan.
5. Eiser wilde met zijn handhavingsverzoeken bereiken dat het college handhavend zou optreden tegen derde-partij, omdat het bouwwerk [adres 2] volgens hem niet voldeed aan de eisen die het Bouwbesluit aan bestaande bouwwerken stelt. Dit is volgens eiser het gevolg van activiteiten die derde-partij in de kelder van het pand aan de [adres 2] zonder of in strijd met de daarvoor benodigde omgevingsvergunningen zou hebben verricht. Doordat het pand [adres 2] niet meer aan de eisen van het Bouwbesluit voldeed zou volgens eiser de mandelige keldermuur in de slechte staat zijn geraakt waarin deze zich in 2017 bevond met alle gevaren voor het pand van eiser van dien.
6. Voordat de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk gaat beoordelen, moet zij dus eerst de vraag beantwoorden of eiser met zijn beroep kan bereiken dat het college alsnog handhavend optreedt tegen derde-partij, omdat het bouwwerk [adres 2] niet voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit daaraan stelt.
7. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat bouwwerken op grond van het Bouwbesluit op zich zelf staand gedurende de restlevensduur voldoende bestand moeten zijn tegen de daarop werkende krachten. [2] Waar partijen van mening over verschillen is of bij het pand [adres 2] sprake is van zelfstandige standzekerheid.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat ongeacht de vraag of sprake is geweest van één of meerdere overtredingen van het Bouwbesluit, met de gemeentelijke uitvoering van bestuursdwang de constructieve veiligheid van het bouwwerk [adres 2] inmiddels feitelijk sinds juni 2020 is geborgd. Het bouwwerk aan de [adres 2] voldoet volgens het college op dit moment aan de eisen die het Bouwbesluit daaraan stelt. Er is nu geen sprake van een overtreding en dus acht het college zich op dit moment niet bevoegd om handhavend op te treden tegen derde-partij. Daarom heeft eiser volgens het college geen procesbelang meer bij zijn beroep.
9. Eiser erkent het feit dat het college werkzaamheden heeft laten uitvoeren aan de keldermuur. Hij voert echter aan dat het college ten onrechte een constructie in de kelder van [adres 1] heeft gebouwd. De standzekerheid van het bouwwerk [adres 2] moet volgens eiser door een constructie in het pand zelf zijn gewaarborgd. Volgens eiser had het college daarom een constructie in het pand [adres 2] moeten bouwen. Deze constructie had er volgens eiser op gericht moeten zijn dat de krachten vanuit het gewelf van [adres 2] op de keldermuur naar een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Eiser stelt dat zijn procesbelang erin is gelegen dat hij wil dat het college de constructie in zijn kelder weer verwijdert. Hij wijst er daarbij op dat het college de constructie zonder omgevingsvergunning heeft gebouwd.
10. Tussen partijen is het geen discussiepunt dat de panden [adres 1] en [adres 2] van oorsprong rustten op een gezamenlijke keldermuur. Het college heeft zich steeds op dit standpunt gesteld. En dit blijkt ook uit de ‘Bouwhistorische notitie [adres 1] e.o.’ van drs. [E] van 1 september 2019 die eiser heeft ingebracht als productie bij zijn aanvullende beroepsgronden. Hierin staat immers dat de dikte van de als gemene muur gebouwde middeleeuwse rechter zijmuur in de kelder anderhalfsteens is in moppen. Op de zitting heeft de hoofdinspecteur van het college toegelicht dat deze kloostermoppenmuur is verwijderd en in de plaats daarvan een nieuwe muur is gebouwd met een constructie met staanders en liggers om de krachten van het tongewelf op te vangen zoals het hoort.
11. Naar het oordeel van de rechtbank rusten beide panden in de huidige situatie op een (nieuwe) gezamenlijke keldermuur, zoals dat oorspronkelijk ook het geval was op de oude kloostermoppenmuur. Door de gezamenlijke nieuwe muur is het bouwwerk [adres 2] gedurende de restlevensduur weer voldoende bestand tegen de daarop werkende krachten. Dat de wijziging van de mandelige muur aan de zijde van de kelder van [adres 1] is aangebracht en de situatie in de kelder van [adres 2] ongewijzigd is gebleven maakt dit oordeel niet anders. De ‘Standopname en beoordeling uitgevoerde werkzaamheden’ van ir. [F] van 16 juni 2020, die door eiser is overgelegd bij zijn aanvullende gronden, maakt niet dat de rechtbank er aan twijfelt dat de nieuwe muur met de constructie met staanders en liggers voldoende is om de krachten vanuit het gewelf van [adres 2] op te vangen. De rechtbank volgt daarom het college in zijn standpunt dat in de huidige situatie geen sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit. De vraag of het college voor het herstel van de gezamenlijke keldermuur over een omgevingsvergunning had moeten beschikken ligt in deze procedure niet ter beoordeling aan de rechtbank voor.
12. De conclusie van het voorgaande is dat wat eiser wilde bereiken, namelijk een veilige situatie die voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit, feitelijk al is bereikt. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer om op te komen tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiser.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk.
14. Omdat eiser op goede gronden beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beslissingen op zijn handhavingsverzoeken, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt
€ 1.674,- voor rechtsbijstand. Voor een proceskostenvergoeding in bezwaar bestaat geen aanleiding.
15. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd en zittingstijd, totaal 4,5 uur x uurtarief van € 196,-). De rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde (eigen) factuur niet voldoende onderbouwing is voor het vaststellen van de verletkosten. Niet is gebleken dat dit uurtarief ook daadwerkelijk door eiser doorgaans in rekening wordt gebracht en wordt betaald. Gelet op bovenstaande wordt een minimum uurtarief van € 8,- gehanteerd. Bij de vaststelling van de vergoeding gaat de rechtbank verder uit van een aantal uren van 3. De verletkosten worden daarmee vastgesteld op € 24,-
16. Eiser krijgt totaal dus een proceskostenvergoeding van € 1.698,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.698,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2.6 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit).