ECLI:NL:RBMNE:2023:479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/177
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van gegevens over derdengelden van interdisciplinaire kantoren op basis van Wob-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2023, wordt het beroep van eiser, een oud-notaris, tegen het besluit van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) behandeld. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om een overzicht van de derdengelden van interdisciplinaire kantoren per 31 december 2020. Het BFT weigerde dit verzoek, stellende dat zij niet over de gevraagde gegevens beschikte. Eiser stelde dat ook gegevens van andere maanden acceptabel zouden zijn, maar het BFT bleef bij zijn standpunt. De rechtbank oordeelt dat het BFT zijn samenwerkingsplicht heeft geschonden door niet met eiser in gesprek te gaan over zijn verzoek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het BFT het overzicht openbaar moet maken, nu eiser tevreden is met de inmiddels overgelegde gegevens. De rechtbank herroept het primaire besluit en verplicht het BFT om de proceskosten en het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/177

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Bureau Financieel Toezicht (het Bureau)

(gemachtigde: mr. E.B. Kruimel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het besluit in reactie op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
2. Het Bureau is een toezichthouder op het werk van notarissen, gerechtsdeurwaarders en enkele andere beroepsgroepen. Naar aanleiding van het jaarverslag van het Bureau over 2020 heeft eiser op 13 augustus 2021 een Wob-verzoek bij het Bureau ingediend, waarin hij heeft gevraagd om bepaalde informatie over het toezicht op het notariaat en specifiek de derdengelden bij IDS-kantoren. Eiser heeft ook nog een verzoek om andere informatie gedaan maar omdat zijn beroep zich niet tegen dit deel van het besluit richt zal de rechtbank hier verder niet over uitweiden. IDS-kantoren zijn interdisciplinaire kantoren waarin notarissen samenwerken met andere beroepsgroepen, zoals belastingadviseurs of advocaten. Derdengelden zijn gelden die een notaris voor iemand anders onder zich heeft. Concreet heeft eiser in zijn Wob-verzoek het Bureau verzocht aan te geven welke derdengelden door de IDS-kantoren gemiddeld door het jaar per dag bewaard worden en wat het totaal was van de door de 50 kantoren bewaarde derdengelden ultimo anno 2020.
3. Bij besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft het Bureau het Wob-verzoek voor zover het ziet op informatie over de derdengelden afgewezen. Volgens het Bureau beschikt het niet over het overzicht waar eiser om vraagt.
4. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld. In het bezwaarschift doet eiser ook een subsidiair verzoek om geanonimiseerde gegevens van de saldi derdengelden per 31 december 2020 van alle IDS-kantoren, zodat eiser zelf het overzicht kan vervaardigen.
5. Bij besluit van 23 december 2021 (het bestreden besluit) is het Bureau bij het primaire besluit gebleven.
6. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij op 31 januari 2022 en 9 mei 2022 een aanvullend beroepschrift ingediend.
7. Op 17 maart 2022 heeft het Bureau een verweerschrift ingediend. Bij dit verweerschrift heeft het Bureau een document overgelegd met daarin een overzicht van de cijfers van de IDS-kantoren uit het laatste kwartaal van 2020.
8. Op 30 juni 2022 heeft eiser op het verweerschrift gereageerd. Ook heeft eiser aangegeven in het door het Bureau overgelegde stuk geen aanleiding te zien het beroep in te trekken.
9. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiser deelgenomen eiser en zijn adviseur, en namens verweerder de gemachtigde van verweerder, dhr. [A] en [B] .

Beoordeling door de rechtbank

Waarom heeft het Bureau de gevraagde gegevens niet bij het bestreden besluit verstrekt?
10. Het Bureau stelt niet te beschikken over het document waar eiser om heeft gevraagd. Eiser wil een overzicht van de saldi van de derdengelden van alle IDS-kantoren op 31 december 2020, waarbij de cijfers vergelijkbaar zijn met die van de reguliere notariskantoren. Dit overzicht heeft het Bureau echter niet. De Wob verplicht het Bureau ook niet om dit document te maken. Bovendien kan het Bureau zo’n overzicht niet maken en ook niet de geanonimiseerde gegevens van de derdengelden verstrekken. Eiser heeft op de hoorzitting gezegd dat hij het totaal van de saldi derdengelden per 31 december 2020 van alle IDS-kantoren samen wil weten. Dat is echter niet te berekenen, omdat IDS-kantoren vaak gebroken boekjaren hebben. Daarom rapporteren zij niet altijd per 31 december, maar kan dat ook per 31 oktober of 30 november zijn.
Waarover kan de rechtbank oordelen?
11. Deze zaak gaat over het Wob-verzoek dat eiser heeft ingediend bij het Bureau. De achterliggende reden van het Wob-verzoek is dat eiser het niet eens is met de manier waarop het Bureau zijn toezicht uitoefent. Eiser heeft dan ook verschillende beroepsgronden ingediend over de kwaliteit van dit toezicht en suggesties gedaan over op welke manieren het Bureau dit toezicht zou moeten verbeteren. Dit zijn echter geen onderwerpen waar de rechtbank op in kan gaan. De rechtbank moet slechts beoordelen of het Bureau het Wob-verzoek heeft mogen afwijzen. Of verweerder zijn toezicht op de juiste manier uitoefent is hierbij niet relevant. De rechtbank zal de beroepsgronden die hierop zien dan verder ook niet bespreken.
Heeft het Bureau het Wob-verzoek goed uitgelegd?
Standpunt eiser
12. Eiser voert aan dat verweerder zijn Wob-verzoek te beperkt heeft geïnterpreteerd. Eiser heeft in zijn verzoek en in zijn bezwaarschrift om de gegevens van 31 december 2020 gevraagd, maar als hij had geweten dat dat niet voor alle IDS-kantoren mogelijk was, dan had hij het ook goed gevonden om gegevens van verschillende data te krijgen. Dat doet volgens eiser ook niet af aan de vergelijkbaarheid van de cijfers. Volgens eiser heeft verweerder op grond van de Wob [1] een samenwerkingsverplichting met de Wob-verzoeker. Omdat eiser wel duidelijk heeft gemaakt wat hij beoogde te weten te komen, had verweerder hem dan ook moeten helpen met een herformulering. Daarbij komt dat de formulering die eiser heeft gebruikt is afgeleid uit het jaarverslag 2020, waar het gaat om de gegevens over de derdengelden van niet IDS-kantoren. Ook heeft verweerder het Wob-verzoek van eiser zelf veroorzaakt door weglating van relevante gegevens in het jaarverslag.
Standpunt verweerder
13. Verweerder stelt dat de uitbreiding die eiser in beroep heeft gedaan, namelijk dat voor kantoren met gebroken boekjaren ook een datum dicht bij 31 december mag worden aangehouden, niet onder de reikwijdte van het geschil valt. Eiser is gedurende de Wob-procedure namelijk voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn verzoek te (her)formuleren, maar dat heeft hij niet gedaan. Daarom kan zijn uitbreiding in beroep niet worden meegenomen.
Oordeel van de rechtbank
14. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 3, vierde lid, van de Wob een samenwerkingsverplichting volgt voor het bestuursorgaan. Hierin staat namelijk dat indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk verzoekt om zijn verzoek te preciseren en hem daarbij behulpzaam is. Daarnaast is van belang dat bij de bepaling van de reikwijdte van het Wob-verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan worden betrokken. [2]
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn samenwerkingsplicht heeft geschonden door niet met eiser in gesprek te gaan over wat hij precies wilde en bedoelde met zijn verzoek, en over wat verweerder hem wél voor gegevens kon leveren. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
16. Eiser heeft naar aanleiding van het jaarverslag zijn Wob-verzoek gedaan. In dit jaarverslag stonden gegevens over de derdengelden van niet IDS-kantoren, maar niet van IDS-kantoren. Eiser vond dit opvallend en heeft daarom om dezelfde gegevens over de derdengelden gevraagd, maar dan van IDS-kantoren. Deze context heeft hij ook in het Wob-verzoek geschetst. Met het jaarverslag op de achtergrond heeft hij in dit Wob-verzoek voor dezelfde formulering gekozen als die in het jaarverslag werd gebruikt. Daarom heeft hij voor de peildatum 31 december gekozen. Hij wist op dat moment niet dat de gegevens van IDS-kantoren voor die peildata niet voor alle kantoren aanwezig zouden zijn vanwege het feit dat sommige kantoren gebroken boekjaren hebben. Gelet op deze context had het Bureau kunnen weten dat de peildatum van 31 december 2020 niet leidend zou zijn voor eiser. Zij hadden dan ook met eiser in gesprek moeten gaan over zijn verzoek en moeten vragen dit te verduidelijken. Ze hadden in dit gesprek uit kunnen leggen waarom zij niet letterlijk aan zijn verzoek konden voldoen, maar over welke gegevens ze wel beschikken en of eiser hieraan ook voldoende had. Dit had ook voorkomen dat eiser pas zijn verzoek in beroep zou aanpassen, zoals hij nu heeft gedaan.
17. Als gevolg van het niet voldoen aan deze samenwerkingsverplichting heeft verweerder het verzoek van eiser te beperkt uitgelegd door vast te houden aan de peildatum 31 december 2020. De beroepsgrond slaagt dan ook.
18. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond, en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank zal vervolgens kijken of het Bureau een nieuw besluit moet nemen, of dat de rechtbank aanleiding ziet zelf in de zaak te voorzien.
Wat is het gevolg van het door het Bureau in beroep overgelegde overzicht?
19. Met het beroepschrift is duidelijk geworden wat eiser met zijn Wob-verzoek bedoelde, en dus wat de reikwijdte van zijn verzoek is. Dit is namelijk dat eiser een overzicht wil van de saldi van de derdengelden van de IDS-kantoren op 31 december 2020 of op een datum die zo dicht mogelijk bij 31 december 2020 ligt. Het Bureau heeft in de beroepsfase aan dit verzoek voldaan, door bij het verweerschrift een overzicht over te leggen van deze gegevens. Eiser heeft op zitting aangegeven dat dit de gegevens zijn waar hij om heeft gevraagd, en dat hij hiermee dus tevreden is. Hiermee is echter nog niet helemaal aan zijn Wob-verzoek voldaan, aangezien de gegevens slechts aan eiser zijn verstrekt in deze procedure, maar niet openbaar zijn gemaakt. Het Bureau heeft op zitting verklaard dat het geen bezwaar heeft tegen het openbaar maken van deze gegevens. Volgens de rechtbank is daarom nog maar één uitspraak mogelijk, en dat is dat het overzicht openbaar gemaakt moet worden.
20. Omdat het overzicht al is overgelegd en er geen discussie meer is over dat dit openbaar moet worden gemaakt, zal de rechtbank de beroepsgrond over dat het Bureau dit bij het bestreden besluit al had moeten overleggen niet meer bespreken. Dit zou de uitkomst van deze uitspraak namelijk niet veranderen.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het Bureau heeft namelijk niet aan zijn samenwerkingsverplichting voldaan en daardoor de reikwijdte van het Wob-verzoek te beperkt geïnterpreteerd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij herroept het primaire besluit en bepaalt dat het door verweerder in beroep overgelegde overzicht openbaar wordt gemaakt.
22. Omdat het beroep gegrond is moet het Bureau het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De proceskosten bedragen € 33,- aan reiskosten van eiser in de beroepsprocedure. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit gegrond, herroept dit besluit en bepaalt dat het overzicht dat verweerder in beroep heeft overgelegd openbaar wordt gemaakt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het Bureau het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Bureau tot betaling van € 33,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3, vierde lid, van de Wob. Eiser wijst ook op artikel 2, eerste lid, en artikel 8, tweede lid, van de Wob.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 22 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1675).