ECLI:NL:RBMNE:2023:4782

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
UTR 23/549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor bouwen zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2023, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, werd een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres wegens het bouwen van een bijgebouw zonder de vereiste omgevingsvergunning. De rechtbank beoordeelde of het college terecht handhavend had opgetreden. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd, maar deze was op 8 april 2021 geweigerd. Ondanks diverse gesprekken met de gemeente over mogelijke legalisatie, werd de last onder dwangsom opgelegd op 11 april 2022. Eiseres stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten doen afzien van handhaving, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat de handhaving niet onevenredig was. Eiseres deed ook een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen toezegging was gedaan door de gemeente die het vertrouwen wekte dat het bijgebouw vergunningsvrij was. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de last onder dwangsom had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder (het college)
(gemachtigde: mw. mr. P..J. Gomez).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd vanwege het bouwen zonder vergunning op het voorerfgebied van de [adres] in [woonplaats] (het perceel). Het gaat om een bijgebouw dat op de plek waar eerder een schuurtje stond is gebouwd. Het bijgebouw was in eerste instantie bedoeld als berging, maar in latere instantie voor mantelzorg. Eiseres doet een beroep op het vertrouwens/gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel.

Procesverloop en feiten

1. Op 7 januari 2021 is door een toezichthouder van de gemeente Gooise Meren (de gemeente) geconstateerd dat op het voorerfgebied van het perceel een bijgebouw werd gebouwd zonder de benodigde vergunning.
1.1.
Daarna heeft zich in de periode van 7 januari 2021 tot en met 11 april 2022 kort samengevat het volgende afgespeeld. Er hebben diverse gespreken en contactmomenten plaatsgevonden tussen eiseres en de gemeente over de vraag of de overtreding gelegaliseerd kan worden, dan wel of er alternatieve oplossingen mogelijk zijn. Eiseres heeft voor het bijgebouw een omgevingsvergunning aangevraagd, maar deze is op 8 april 2021 geweigerd.
1.2.
Op 7 juni 2021 heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verstuurd. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
1.3.
Met het besluit van 11 april 2022 (het primaire besluit) heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
1.4.
Met het bestreden besluit van 1 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Eiseres en de gemachtigde van het college waren op deze zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader en geschil
2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.1.
Het bestuursorgaan is in het geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift, in beginsel verplicht om daartegen handhavend op te treden. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving afzien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil sprake is van een overtreding. De overtreding ziet op het bouwen van een bijgebouw op het voorerfgebied zonder de benodigde omgevingsvergunning. Tussen partijen is wel in geschil of er bijzondere omstandigheden zijn die er voor het college toe zouden moeten leiden van handhaving af te zien.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
3. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van handhaving af te zien. Dit omdat er geen concreet zicht is op legalisatie en eiseres geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwens/gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel
.Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geen concreet zicht op legalisatie
4. Er is in deze kwestie geen concreet zicht op legalisatie. Dit volgt uit het feit dat de aanvraag omgevingsvergunning om het bijgebouw te legaliseren op 8 april 2021 is geweigerd.
4.1.
Tegen deze weigering heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Wel heeft eiseres binnen de bezwaartermijn op 13 mei 2021 aan mevrouw [A] (werkzaam bij de gemeente, functie onbekend) een e-mailbericht gestuurd met de vraag of het bijgebouw als mantelzorgwoning mag worden gebruikt en verzocht om verlenging van de bezwaartermijn. Op dit e-mailbericht is niet gereageerd. Eiseres heeft niet alsnog (te laat) bezwaar ingediend.
4.2.
Eiseres betoogt dat doordat de gemeente niet tijdig op haar e-mailbericht van 13 mei 2021 heeft gereageerd, zij belemmerd is in het maken van bezwaar. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij wel graag de weigering van de omgevingsvergunning ter discussie had gesteld, maar dat het maken van bezwaar geen zin meer had omdat zij daarmee toch te laat was.
4.3.
De rechtbank begrijpt dit standpunt van eiseres als een beroep een verschoonbare termijnoverschrijding. [1] Dit beroep past echter niet in deze beroepsprocedure die gaat over de vraag of het college tot handhaving mocht overgaan. Indien eiseres de reden van haar termijnoverschrijding als verschoonbaar ter discussie had willen stellen, dan had zij alsnog (te laat) bezwaar moeten maken tegen de geweigerde omgevingsvergunning. Dit heeft eiseres niet gedaan. De rechtbank gaat daarom uit van de formele rechtskracht van de weigering omgevingsvergunning van 8 april 2021.
4.4.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat met het weigeren van een omgevingsvergunning in beginsel voldoende vaststaat dat er geen concreet zicht op legalisatie is. [2] Hierbij geldt wel de voorwaarde dat deze weigering gedragen wordt door een deugdelijke motivering. Hieraan wordt voldaan. Uit het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) volgt namelijk dat op het perceel de bestemming ‘beschermd dorpsgezicht’ en ‘tuin’ rust. Uit de bouwregels bij dit bestemmingsplan volgt dat in het voorerfgebied geen bijgebouwen mogen worden gebouwd en ook uit de omschrijving ‘tuin’ volgt dat op die gronden geen vrijstaand bijgebouw mag worden gebouwd. [3]
4.5.
Ter zitting is in het kader van de (on)mogelijkheid tot legalisering gesproken over het overgangsrecht. Naast het standpunt van het college dat ook het vorige schuurtje illegaal gebouwd was, heeft het college toegelicht dat ook de in het overgangsrecht genoemde mogelijkheden van gedeeltelijke vernieuwing of vergroting niet van toepassing zijn. [4] Dit omdat geen sprake is van een gedeeltelijke vernieuwing of verandering, maar een gehele verandering en het bijgebouw meer dan 10% groter is geworden. De rechtbank volgt de door het college gegeven uitleg van het overgangsrecht en ziet ook hierin geen mogelijkheden voor de legalisering van het bijgebouw.
4.6.
De conclusie is dan ook dat geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geen schending van het vertrouwensbeginsel
5. Eiseres heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en stelt zich op het standpunt dat zij erop mocht vertrouwen dat het door haar gebouwde bijgebouw vergunningsvrij is. Eiseres baseert dit vertrouwen op een telefoongesprek dat zij voorafgaand aan de bouw van het bijgebouw had met een medewerker van het klantencontactcentrum van de gemeente. Uit het beroepschrift van eiseres volgt dat zij tijdens dit telefoongesprek de bevestiging heeft gekregen dat de bouw van het bijgebouw verggunningsvrij is, zij is voor verdere informatie verwezen naar de website en aan haar is aangegeven dat ze geen afspraak kan krijgen met iemand anders van de gemeente om te nogmaals te spreken over haar plannen.
5.1.
De rechtbank volgt bij het beantwoorden van de vraag of verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, het stappenplan zoals door de Afdeling is vastgesteld in de uitspraak van 29 mei 2019. [5] Stap 1) toezegging, stap 2) toerekening en stap 3) betekenis van gewekte vertrouwen.
5.2.
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet allereerst aannemelijk maken dat van de kant van de overheid sprake is van een toezegging (waaronder zowel uitlatingen als gedragingen vallen) die redelijkerwijs de indruk wekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Dat betekent in dit geval dat eiseres aannemelijk moet maken dat door een toezegging iemand van de gemeente bij haar de indruk heeft gewekt dat het bijgebouw zonder vergunning kon worden gebouwd en dat daarom het college niet tot handhaving zou overgaan.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat een dergelijke toezegging van het vergunningsvrij zijn van het bouwwerk, niet blijkt uit de gedingstukken en verder ook niet door eiseres is aangetoond. Het door eiseres geschetste telefoongesprek is hiervoor niet voldoende. Het is niet duidelijk wat eiseres precies heeft aangegeven over de locatie en de omvang van het bouwplan, met andere woorden, hoe concreet het door haar geschetste plan is. Vast staat dat er geen concreet bouwplan is getoond. Er kan pas sprake zijn van een ‘toezegging’ indien deze is toegesneden op de concrete situatie. Algemene uitlatingen of voorlichting zijn hiervoor onvoldoende. Uit de door eiseres gegeven weergave van het telefoongesprek blijkt juist dat er nog behoefte was aan nadere informatie. Daar komt bij dat ook nog het college heeft betwist dat door het klantcontactcentrum toezeggingen worden gedaan over het wel of niet nodig zijn van een vergunning, laat staan over het niet zullen overgaan tot handhaving. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken van een toezegging. Hiermee wordt niet voldaan aan stap 1 van het stappenplan van de Afdeling. Aan de daaropvolgende stappen wordt niet toegekomen.
5.4.
De conclusie is dat eiseres geen beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geen schending van het gelijkheidsbeginsel
6. Eiseres betoogt dat het handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Er zijn namelijk gelijke gevallen waar het college niet handhavend optreedt. Eiseres heeft in de bezwaarfase een bijlage met foto’s overgelegd van bijgebouwen in het voorerfgebied.
6.1.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Hiervan is volgens de rechtbank geen sprake. Het college heeft gemotiveerd aangegeven waarom geen sprake is van gelijke gevallen door per adres in te gaan op de situatie en de geldende regels. [6] De rechtbank kan deze toelichting volgen. Daarnaast heeft het college aangegeven dat voor zover wel sprake is van gelijke gevallen deze gelijk zullen worden behandeld. Dit betekent dat als sprake is van een illegale situatie het college ook in die gevallen tot handhaving zal overgaan.
6.2.
De conclusie is dat geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Geen schending van het evenredigheidsbeginsel
7. Ten slotte stelt eiseres dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de bij de handhaving te dienen belangen, dat verweerder daarvan in dit geval had moeten afzien. Eiseres betoogt dat haar belang zwaarder weegt dan het belang van het college bij handhaving omdat:
  • eiseres erop vertrouwde dat het bijgebouw daar vergunningsvrij mocht staan, en
  • eiseres hoge kosten heeft moeten maken voor het bouwen van het bijgebouw, en
  • het bijgebouw vanwege de aanwezige beplanting nauwelijks te zien is vanaf de straat, en
  • eiseres het bijgebouw vanwege de bijzondere vorm van haar perceel niet kan verplaatsen naar een andere plek in haar tuin.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, volgt dat de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid een rol kunnen spelen bij de toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. [7]
7.2.
De rechtbank overweegt dat het opleggen van een dwangsom op zichzelf bezien een noodzakelijke en geschikte maatregel kan zijn om een einde aan een overtreding als deze te maken. Vervolgens dient in het kader van de evenwichtigheid te worden beoordeeld of de maatregel in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is voor eiseres. In dat verband acht de rechtbank van belang dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat het realiseren van een bijgebouw zonder omgevingsvergunning geen overtreding van ‘geringe aard en ernst’ is. De gevolgen van de overtreding zijn doorlopend, in die zin dat het bijgebouw blijft bestaan. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid komt daaraan veel gewicht toe. [8] Daar komt bij dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bijgebouw de waarden aantast die het bestemmingsplan beoogt te beschermen. Er is op deze locatie namelijk sprake van een beschermd dorpsgezicht en ter bescherming daarvan wil het college de voortuinen zo leeg mogelijk houden. Ook heeft het college in dit verband mogen meewegen dat precedentwerking moet worden voorkomen. Het college heeft zich bovendien in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van beplanting waardoor het bijgebouw vanaf de straat niet zichtbaar is onvoldoende waarborgen biedt. Dit omdat deze beplanting eenvoudig kan worden verwijderd, maar ook dynamisch is vanwege bloei en bladverlies. Verder heeft het college in de omstandigheid dat eiseres veel kosten heeft moeten maken voor de bouw van het bijgebouwd dat zij nu moet afbreken (en mogelijk niet elders in haar tuin kan plaatsen) terecht geen aanleiding gevonden om af te zien van handhavend optreden. Eiseres heeft immers zelf het risico genomen door het bijgebouw te laten bouwen en hier kosten voor te maken, vóórdat zij zeker wist dat dit bijgebouw er wel of niet mocht staan. Daarnaast is door het college gemotiveerd betwist dat het bijgebouw niet elders in haar tuin kan worden gebouwd en kan de rechtbank ook deze uitleg volgen. De rechtbank acht onder deze omstandigheden de dwangsom geschikt, noodzakelijk en evenwichtig.
7.3.
Gelet op dit voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat het opleggen van de last onder dwangsom onevenredig is. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het college heeft terecht aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Zij heeft namelijk in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, en artikel 2.3a van de Wabo gehandeld door zonder de benodigde omgevingsvergunning een bijgebouw te bouwen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
8.1.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE: RELEVANTE WET- EN REGELGEVING

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Artikel 2.10, tweede lid
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1° en 2°
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.9
Bij de vaststelling of het bouwen van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II in achtererfgebied als bedoeld in dat artikellid al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, worden reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied, bedoeld in dat artikellid, in mindering gebracht op het door het bestemmingsplan of de beheersverordening toegestane maximum van die bouwwerken.
Besluit omgevingsrecht, bijlage II
Artikel 1, eerste lid, achtererfgebied
In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
Artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder a
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°. 5 m,
2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°. het hoofdgebouw,
Artikel 4, aanhef en onderdeel 1
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan]
Artikel 4 Bouwregels
Voor het bouwen op gronden gelegen binnen het als 'beschermd dorpsgezicht' aangewezen
gebied gelden, naast en mogelijk in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk III en IV, de volgende regels:
1. hoofdgebouwen en vrijstaande bijgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap; indien de op de kaart aangeduide goothoogte gelijk is aan de aangeduide bouwhoogte, mogen hoofdgebouwen tevens plat worden afgedekt;
2. bestaande kapvormen en dakhellingen mogen niet worden veranderd;
3. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 6 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
4. in afwijking van het bepaalde in artikel 24 lid 3 zijn aan- en uitbouwen op gronden met de
bestemming Tuinen, niet toegestaan.
Artikel 5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover het gronden betreft die zijn gelegen binnen het als 'beschermd dorpsgezicht', aangewezen gebied, in het belang van de bescherming van de waarden die samenhangen met het beschermd dorpsgezicht nadere eisen te stellen, teneinde:
1. de kapvorm en dakhellingen van gebouwen af te stemmen op omliggende panden dan wel
op de karakteristiek van de omgeving;
2. de ingevolge de overige regels toegestane goot- en bouwhoogte te verlagen teneinde de
goot- en bouwhoogte af te stemmen op omliggende panden dan wel op de karakteristiek
van de omgeving, met dien verstande dat de ingevolge de overige regels toegestane gooten bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 1 m mag worden verlaagd;
3. de oppervlakte en situering van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen af te
stemmen op het karakteristieke beeld van het betreffende pand en/of de karakteristiek van
de omgeving alsmede teneinde aantasting van de groene waarden en/of waardevolle bomen te voorkomen, met dien verstande dat het stellen van nadere eisen niet mag leiden tot
vermindering van de maximale toegestane oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen van meer dan 10 m².
Artikel 24 Tuinen (T)
Doeleindenomschrijving
1. De gronden op de kaart aangewezen voor Tuinen (T) zijn bestemd voor:
a. tuinen en aan- en uitbouwen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen
hoofdgebouwen;
alsmede voor:
b. ter plaatse van de subbestemming To: voor een ondergrondse doorgang.
Bouwregels
2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. aan- en uitbouwen;
b. andere bouwwerken, met dien verstande dat zwembaden en afscheidingen ten behoeve
van tennisbanen niet zijn toegestaan;
c. In afwijking van het bepaalde in sub a en b mogen ter plaatse van de subbestemming To
ondergrondse gebouwen worden gebouwd.
3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart alsmede het bepaalde in hoofdstuk II, IV en V en de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen dienen aan het hoofdgebouw gebouwd te worden;
b. aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte
van maximaal 2 m, een breedte van maximaal 70% van de voorgevel en een oppervlakte
van maximaal 6 m², met dien verstande dat de afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens minimaal 2 m dient te bedragen;
c. aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een breedte
van maximaal 2 m, een diepte van maximaal 70% van de zijgevel en een oppervlakte van
maximaal 6 m², met dien verstande dat:
- de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 3 m dient te bedragen;
- de afstand tot de zijdelingse bestemmingsgrens minimaal 2 m dient te bedragen;
d. in afwijking op het bepaalde in artikel 32 lid 6 (Hoogteaanduidingen) mag de hoogte van
aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het
hoofdgebouw + 25 cm.
Artikel 40 Overgangsrecht
1. Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
b. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het bepaalde onder a voor het vergroten
van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2616.
3.Zie artikel 4 lid 3 en 24 lid 1 onder a van het bestemmingsplan.
4.Zie artikel 40 lid 1 sub a en b van het bestemmingsplan.
5.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
6.Zie bijlage 2 bij het verweerschrift in bezwaar.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1811.
8.Zie eveneens de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1811.