ECLI:NL:RBMNE:2023:472

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/5161
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering met betrekking tot medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De aanvraag was ingediend met ingang van 29 november 2021, maar het Uwv had deze afgewezen op basis van een besluit van 29 december 2021. Eiser had bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere beslissing in een bestreden besluit van 17 oktober 2022. De rechtbank behandelde de zaak op 3 februari 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Na de zitting deed de rechtbank onmiddellijk uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts in twijfel trok. Eiser had geen objectieve medische gegevens overgelegd die de juistheid van de medische beoordeling konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de klachten van eiser op de datum in geding niet ernstiger waren dan door de verzekeringsarts was aangenomen. Ook werd er geen noodzaak gezien voor de arbeidsdeskundige om eiser persoonlijk te zien, en de rechtbank oordeelde dat de geduide functies geschikt waren voor eiser. Aangezien het beroep ongegrond was, werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 februari 2023 door rechter K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier P. Bruins. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, met een termijn van zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5161
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met ingang van 29 november 2021.
Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 29 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 3 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. Op de zitting was ook de echtgenote van eiser aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Voor deze zaak moet worden gekeken naar de gezondheidssituatie van eiser op de datum in geding van 29 november 2021 en naar de functionelemogelijkhedenlijst (FML) van oktober 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de klachten en beperkingen van eiser op 29 november 2021 erger waren dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. De medische stukken die eiser heeft ingediend, waaronder medische verklaringen van januari 2022, waarin nieuwe beperkingen worden genoemd, zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling betrokken. De ingediende stukken bevatten echter geen andere nieuwe medische informatie over de situatie op de datum in geding. Eiser heeft in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Dat eiser zelf vindt dat hij er slechter aan toe was, weegt niet op tegen het professionele oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Wat eiser aanvoert is daarom onvoldoende om te kunnen oordelen dat de medische beoordeling onjuist is.
2. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het Uwv in het bestreden besluit een urenbeperking had moeten opnemen. De passage in het medisch rapport van 13 januari 2023, dat rekening moet worden gehouden met het uitsluiten van avond- en nachtdiensten, kan op zichzelf niet tot het oordeel leiden dat op grond daarvan een urenbeperking had moeten worden geïndiceerd. Zoals uit dit rapport blijkt dient dit ter bevordering van een regelmatig dagritme en ter voorkoming van slaapproblemen.
3. Eiser heeft de rechtbank verzocht een deskundige aan te stellen. Omdat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is daar geen aanleiding voor. Bovendien heeft eiser de kans gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en heeft hij in de bezwaarfase ook medische stukken ingediend om de medische bevindingen van het Uwv te betwisten. Er is daarom geen sprake van bewijsnood aan de zijde van eiser die in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
4. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld functies geduid die eiser nog kan uitvoeren. Anders dan eiser betoogt, ziet de rechtbank geen noodzaak voor de arbeidsdeskundige om eiser persoonlijk te zien.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de geduide functies niet geschikt zijn. Ook overigens zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat er iets mis is gegaan in de arbeidskundige beoordeling. Het arbeidsongeschiktheidspercentage dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is berekend blijft daarom overeind.
6. Omdat het beroep ongegrond is, is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.