ECLI:NL:RBMNE:2023:4703
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde woning; waarde aannemelijk gemaakt, beroep ongegrond
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 642.000,- per 1 januari 2021, waarop de eiser, eigenaar van de woning, bezwaar had aangetekend. De heffingsambtenaar handhaafde de waarde in de uitspraak op bezwaar van 16 november 2022. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 559.000,-. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 3 augustus 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de WOZ-waarde, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende vergelijkbare woningen had gekozen en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten over de staat van onderhoud en de vergelijking met referentiewoningen werden door de rechtbank niet overtuigend geacht.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.