ECLI:NL:RBMNE:2023:4698

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
21/4733
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen WOZ-beschikking en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar van de gemeente had op 11 februari 2021 de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 380.000,- voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd op 18 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen deze uitspraak op bezwaar behandeld tijdens een digitale zitting op 11 september 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet vergezeld ging van een geldige machtiging, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. Bartels had weliswaar gereageerd op eerdere verzoeken om een machtiging te overleggen, maar de ingediende documenten waren onleesbaar en voldeden niet aan de eisen. De rechtbank heeft Bartels voldoende gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar omdat dit niet is gebeurd, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft Bartels verzocht om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat eiser daadwerkelijk beroep had willen instellen. Daarom werd ook dit verzoek afgewezen. De uitspraak is mondeling gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

mr. D.A.N. Bartels MRE (hierna: Bartels) veronderstellenderwijs handelend namens [eiser], uit [woonplaats] , eiser
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: M.M. Dens).

Procesverloop

In de beschikking van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 380.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Tegen het primaire besluit is bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van
18 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Deze uitspraak gaat over het beroep tegen de uitspraak op bezwaar.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 11 september 2023. Bartels was daarbij aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Het beroep is ingesteld door Bartels, veronderstellenderwijs handelend namens [eiser] . Bij het beroepschrift is geen machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. De rechtbank heeft bij brieven van 3 december 2021 en 4 januari 2022 aan Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken alsnog een schriftelijke machtiging te sturen waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
3. In deze brieven is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
4. Bartels heeft bij brief van 22 maart 2022 gereageerd en heeft daarbij twee onleesbare, gedeeltelijke volmachten uit kennelijk de bezwaarfase ingediend. Op deze volmachten is enkel de titel en het begin van een eerste alinea leesbaar. Een door [eiser] ondertekende volmacht heeft de rechtbank niet ontvangen.
5. De rechtbank kan zonder volmacht niet vaststellen dat Bartels bevoegd is om namens eiser ( [eiser] ) beroep in te stellen. Met de brieven van 3 december 2021 en 4 januari 2022 is Bartels voldoende in de gelegenheid gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om Bartels nogmaals in de gelegenheid te stellen een juiste volmacht naar de rechtbank toe te sturen. Ook de stelling van Bartels op de zitting dat hij ervan uitging dat het beroep inhoudelijk zou worden behandeld omdat hij een verweerschrift en een oproep voor een zitting heeft ontvangen slaagt niet. Met het doorsturen van een verweerschrift en het oproepen voor een zitting heeft de rechtbank nog niet beslist of aan de ontvankelijkheidsvereisten is voldaan.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
7. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Burggraaf, griffier. De uitspraak is mondeling uitgesproken op 11 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.