In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar van de gemeente had op 11 februari 2021 de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 380.000,- voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd op 18 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen deze uitspraak op bezwaar behandeld tijdens een digitale zitting op 11 september 2023.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet vergezeld ging van een geldige machtiging, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. Bartels had weliswaar gereageerd op eerdere verzoeken om een machtiging te overleggen, maar de ingediende documenten waren onleesbaar en voldeden niet aan de eisen. De rechtbank heeft Bartels voldoende gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar omdat dit niet is gebeurd, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft Bartels verzocht om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat eiser daadwerkelijk beroep had willen instellen. Daarom werd ook dit verzoek afgewezen. De uitspraak is mondeling gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.