4.3Het oordeel van de rechtbank
[A] was een man van 52 jaar met zowel een visuele als verstandelijke beperking. Vanwege zijn beperkingen had [A] 24 uur per dag een-op-een zorg nodig. Daarom woonde [A] op [adres] , een afdeling van [afdeling] te [woonplaats] . Verdachte was werkzaam voor [afdeling] en voornamelijk belast met de zorg voor [A] . Verdachte draaide zowel dag- als nachtdiensten, gemiddeld zes dagen per week. Voor deze zaak is van belang dat [A] aan automutilatie deed, waarbij hij zichzelf met enige regelmaat hard tegen het hoofd sloeg en waarbij hij zichzelf soms ook verwondde.
[A] is op 30 augustus 2022 overleden aan de gevolgen van letsel aan het tongbeen, het strottenhoofd en de luchtpijp door meervoudige en hevige (stomp botsende en/of samendrukkende) krachtinwerking. Gezien de medische voorgeschiedenis en het totale letselbeeld overweegt de patholoog dat het een reële mogelijkheid is dat [A] zichzelf dit letsel heeft toegebracht. Er zijn geen dwingende aanwijzingen dat het letsel is toegebracht door derden, maar het kan ook niet worden uitgesloten dat het letsel is toegebracht door derden.
De officier van justitie heeft twee feiten ten laste gelegd. Het eerste feit komt er in de kern op neer dat verdachte wordt verweten dat hij degene is die het letsel heeft toegebracht aan [A] . Het tweede feit komt er in de kern op neer dat hij [A] , voor wie hij de zorg had in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door onvoldoende toezicht op hem te houden en hem vervolgens adequate verzorging te onthouden.
De rechtbank zal hierna oordelen over de door de officier van justitie aan verdachte tenlastegelegde feiten.
feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [A] op 29 augustus 2022 te [woonplaats] opzettelijk van het leven heeft beroofd, of dat verdachte [A] op die datum opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of heeft mishandeld, als gevolg waarvan [A] is overleden. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Niet is gebleken dat verdachte enige vorm van geweld heeft uitgeoefend op [A] . Daarnaast volgt uit het uitgevoerde forensisch pathologisch onderzoek bovendien dat zelftoebrenging door [A] van het letsel dat heeft geleid tot zijn overlijden, gelet op zijn medische voorgeschiedenis, een reële mogelijkheid is.
De rechtbank zal de verdachte daarom zal vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een goede beoordeling van deze zaak is het van belang om stil te staan bij de verschillende gradaties van verwijtbaarheid die het Wetboek van Strafrecht kent, en in het bijzonder het verschil tussen opzet en schuld: Wanneer is sprake van opzet en wanneer is iets te wijten aan iemands schuld?
Het strafrecht kent verschillende vormen van opzet. De zwaarste vorm van opzet is opzet als oogmerk, waarbij de pleger echt het doel heeft om het strafbare feit te plegen (in dit geval het in hulpeloze toestand brengen of laten van [A] ). De lichtste vorm van opzet wordt voorwaardelijk opzet genoemd. Dan gaat het om zaken waarin waarbij de dader weet dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat zijn handelen verkeerd uitpakt, maar waarbij hij die kans willens en wetens aanvaard. Of, met andere woorden, hij weet dat de kans bestaat dat het mis gaat, maar dat maakt hem niets uit.
Opzet is de zwaarste vorm van verwijtbaarheid. Een lichtere vorm van verwijtbaarheid is schuld. De zwaarste vorm van schuld is bewuste schuld. Dat is aan de orde wanneer een dader weet dat er een kans is dat het mis kan gaan, maar denkt dat dat toch niet gaat gebeuren.
Samengevat: bij voorwaardelijk opzet maakt het de daders niets uit of het mis gaat, bij bewuste schuld weet de dader dat er een kans bestaat dat het misgaat, maar denkt hij dat dat waarschijnlijk toch niet gaat gebeuren.
Uit artikel 255 Wetboek van Strafrecht volgt dat het in een hulpeloze toestand brengen of laten van iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging je krachtens overeenkomst verplicht bent, alleen strafbaar is als dat opzettelijk gebeurt. De rechtbank merkt in dat verband op dat het woord “opzettelijk” in de tekst van de tenlastelegging kennelijk abusievelijk is weggevallen. Omdat het voor alle betrokkenen duidelijk is dat de officier van justitie bedoeld heeft het feit van artikel 255 Sr ten laste te leggen, zal de rechtbank de tenlastelegging op dat punt verbeterd lezen.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in hulpeloze toestand brengen van [A] . Verdachte is weliswaar in strijd met de werkvoorschriften van [afdeling] tijdens zijn waakdienst tot tweemaal toe gaan slapen, en heeft daardoor pas laat ingrepen toen [A] (naar alle waarschijnlijkheid) al enige tijd aan het automutileren was en in een hulpeloze toestand verkeerde, maar dit betekent niet dat verdachte [A]
opzettelijkin die hulpeloze toestand heeft gebracht. Aannemelijk is dat verdachte ervan uitging dat hij tijdig wakker zou worden en dat hij voldoende tijd zou hebben om in te grijpen als er wat met [A] aan de hand was, zoals ook eerder die nacht was gebeurd nadat verdachte voor de eerste keer was gaan slapen. Verdachte vertrouwde er daarbij op dat hij wakker zou worden van het geluid van de babymonitor die in directe geluids- en cameraverbinding stond met de kamer van [A] .
De rechtbank overweegt dat verdachte er op lichtzinnige wijze vanuit is gegaan dat het met het toezicht op [A] allemaal wel goed zou komen. Verdachte kan dan ook een bepaalde mate van schuld worden verweten. Van (voorwaardelijk) opzet op het in hulpeloze toestand brengen is echter geen sprake.
Ook is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [A] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gelaten. Hoewel verdachte wist dat [A] zichzelf had geslagen, heeft verdachte gedacht dat het met de gevolgen daarvan wel los zou lopen, zoals dat meestal het geval was. Daarom heeft verdachte niet aan de ochtendploeg gemeld wat er die nacht was gebeurd. Dat was verkeerd, en verdachte heeft ook hier lichtzinnig en niet adequaat gehandeld. Ook hier geldt dat verdachte een bepaalde mate van schuld kan worden verweten. Verdachte heeft immers nog gegoogeld op “klap op keel”, en daaruit blijkt wel dat hij ervan uitging dat er mogelijk letsel was ontstaan. Maar dat betekent niet dat verdachte daarmee ook opzettelijk heeft gehandeld. Daarvoor is nodig dat verdachte door niets te zeggen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [A] in hulpeloze toestand zou laten. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging dat verdachte zich realiseerde dat er een aanmerkelijke kans was dat [A] ernstig letsel, maar dat hij desondanks geen hulp heeft ingeroepen en de mogelijke gevolgen van het niet inroepen van hulp bewust accepteerde. Aannemelijk is dat verdachte ervan uitging dat het allemaal wel mee zou vallen.
Dat verdachte uit angst voor het verlies van zijn baan bij [afdeling] de camerabeelden van de babymonitor van die nacht heeft gewist omdat bij [afdeling] bekend was dat hij al eens eerder tijdens een nachtdienst in slaap was gevallen is bijzonder kwalijk te noemen. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel over de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de verdachte voor de dood van [A] .
Het is niet duidelijk of [A] nog geleefd zou hebben als verdachte niet in slaap was gevallen, of eerder medische hulp zou hebben ingeroepen. Omdat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en hij daardoor al wordt vrijgesproken, is het niet aan de rechtbank om het mogelijke verband te onderzoeken tussen het handelen van verdachte en het overlijden van [A] . De uitkomst van een dergelijk onderzoek zou de uitspraak in deze zaak immers niet anders maken. Het tenlastegelegde onder 2 is, gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen. Dit betekent dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van dit feit.
Geschorst bevel tot voorlopige hechtenis
Omdat verdachte wordt vrijgesproken zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Beslag
In het onderzoek van deze strafzaak is een telefoontoestel van het merk Samsung (omschrijving: PL0900-2022254506-G3063393) in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat dit telefoontoestel moet worden teruggeven aan verdachte.