ECLI:NL:RBMNE:2023:4685

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
23/743
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser na medische beoordeling door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Treur, betwistte de vaststelling van 13,34% arbeidsongeschiktheid, die was gebaseerd op een medisch onderzoek en rapporten van verzekeringsartsen. Eiser stelde dat zijn klachten en beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, vooral gezien zijn eerdere WIA-uitkering op basis van hetzelfde klachtenpatroon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. De rapporten van de verzekeringsartsen waren tegenstrijdig aan de conclusies van het onderzoek door WPEX, dat aangaf dat eiser aanzienlijk beperkt was in het gebruik van zijn linkerarm. De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet deugdelijk tot stand was gekomen en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is bepaald dat het UWV het griffierecht en de proceskosten van eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Treur),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [Derde partij] uit [plaats 2] , (voormalig werkgever).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 13,34 % vast te stellen. Eiser vindt dat hij helemaal niet kan werken en stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen. Eiser betoogt daarnaast dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd nu eiser op basis van hetzelfde klachtenpatroon eerst wel een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kreeg en nu niet meer.

De medische gegevens van eiser

2. Omdat eiser geen toestemming heeft verleend om de stukken die medische gegevens bevatten aan (voormalig) werkgever te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel, voor zover nodig en mogelijk, beperken om te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden.

Procesverloop en feiten

3. Sinds 5 april 2018 is eiser ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten na een auto-ongeval. Bij brief van 16 december 2020 (het primaire besluit) is eiser bericht dat hij per 1 maart 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA krijgt, waarbij verweerder uitgaat van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 - 100 %. De (voormalig) werkgever heeft bezwaar ingediend tegen deze beslissing.
3.1.
Naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder een medisch onderzoek uitgevoerd bestaande uit een dossieronderzoek, een spreekuurcontact met eiser en is een aanvullend gecombineerd onderzoek door psychiater, neuroloog en verzekeringsarts uitgevoerd door WPEX. Vervolgens is de belastbaarheid van eiser vastgesteld en zijn eisers beperkingen opgenomen in een verzekeringsgeneeskundig rapport en functionele mogelijkheden lijst (FML) van 18 oktober 2022. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van verweerder drie functies geduid die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend wat de restverdiencapaciteit is en aan de hand daarvan heeft hij berekend dat eiser 13,34 % arbeidsongeschikt is.
3.2.
In het besluit van 28 december 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van de (voormalig) werkgever gegrond verklaard.
3.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
3.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De verzekeringsarts van verweerder heeft naar aanleiding van het beroepschrift de belastbaarheid van eiser aangepast en een nieuwe FML d.d. 2 juni 2023 vastgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens naar aanleiding van de aangepaste FML berekend wat de restverdiencapaciteit is en komt wederom op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 13,34 %.
3.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser was op de zitting aanwezig. De gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de derde-partij zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
4. Deze zaak gaat over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser, zal de rechtbank beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld. Het gaat om de gezondheidssituatie van eiser op 16 december 2020. Dat is ook de datum waar de rechtbank naar kijkt.
4.1
De rechtbank moet bekijken of verweerder de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
4.2.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zichzelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Standpunten partijen
5. Eiser stelt dat uit de diagnoses volgt dat hij niet kan werken en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de beperkingen aan zijn linkerarm. Verder stelt eiser dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd nu hieruit niet blijkt waarom er verschil is in uitkomst met de eerdere WIA-beoordeling terwijl het klachtenpatroon hetzelfde is. Eiser voert verder aan dat hij niet kan werken omdat hij overdag zijn huis niet uit durft en omdat hij niet durft te reizen. Eiser beroept zich verder op het definitieve onderzoeksrapport van dr. [naam] , neuroloog, van 8 december 2022.
5.1.
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep en de overgelegde medische informatie besloten de belastbaarheid van eiser aan te passen en te verwerken in een nieuwe FML van 2 juni 2023. De aanpassingen zien op de bevindingen van neuroloog [naam] . Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende beperking opgenomen ten aanzien van het bovennormaal boven schouderhoogte actief zijn. Op de andere beroepsgronden van eiser heeft verweerder niet gereageerd.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank geeft eiser gelijk. De rechtbank vindt dat de medische beoordeling niet aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ten aanzien van de fysieke belastbaarheid van zijn linkerarm terecht vraagtekens gezet bij de rapportages van de verzekeringsartsen. De rechtbank licht dit toe.
6.1.
Uit het gecombineerd onderzoek van WPEX volgt de conclusie: “
Lichamelijk is onderzochte beperkt ten gevolge van forse spierspanning van de nek. Het hoofd draaien en de linkerarm heffen is aanzienlijk beperkt. Deze beperkingen zullen afnemen bij stapsgewijs normaal gebruik en bewegen van hoofd en arm. Dit zal lange tijd vergen, veel vertrouwen in de therapeut en ook een betere psychische belastbaarheid is daarvoor nodig.” In de FML van 18 oktober 2022 is ten aanzien van de linkerarm echter geen enkele beperking opgenomen. In de in beroep aangepaste FML van 2 juni 2023 is wel een beperking opgenomen. Eiser is beperkt geacht ten aanzien van het “bovennormaal” boven schouderhoogte actief zijn. Uit het rapport van de verzekeringsarts volgt dat dit betekent dat eiser maximaal twee minuten boven schouderhoogte actief kan zijn, dat niet frequenter mag dan 10 keer per uur en niet mag gaan om zware lasten van meer dan 15 kg.
6.2.
De rechtbank kan de vertaalslag die de verzekeringsartsen bezwaar en beroep maken naar de FML niet volgen. De in de FML van 2 juni 2023 verwerkte beperking is tegenstrijdig aan de conclusie die uit het onderzoek van WPEX volgt. Daaruit volgt namelijk dat eiser in het heffen van de linkerarm ‘aanzienlijk beperkt is’ en dat ‘herstel lange tijd zal vergen.’ Uit de FML volgt daarentegen dat eiser nauwelijks beperkt is. Hij zou ‘ten minste twee minuten achtereen boven schouder actief kunnen zijn’ en slechts als boven schouderhoogte actief zijn het “normale” te boven gaat, is eiser beperkt. Hiermee wordt door de verzekeringsarts tekortgedaan aan de door WPEX vastgestelde aanzienlijke en langdurige beperking in relatie tot het heffen van de linkerarm.
6.3.
De door de rechtbank vastgestelde tegenstrijdigheid wordt daarnaast ondersteund door het feit dat de linkerarm van eiser per einde wachttijd (op 30 maart 2020) nog volledig beperkt werd geacht. Een in de tussentijd (tussen 30 maart 2020 en 16 december 2020) opgetreden verandering is niet te veronderstellen. Zeker niet nu juist WPEX concludeert dat sprake is van een vastgelopen situatie. Een vastgelopen situatie waarbij ‘behandeling en een lange adem nodig is wil de situatie verbeteren.’ Kortom; de rechtbank concludeert dat de FML niet deugdelijk tot stand is gekomen en daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd.
6.4.
Het voorgaande is voor de rechtbank al voldoende reden om het bestreden besluit te vernietigen.
6.5.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij het met eiser eens is dat verweerder had moeten motiveren waarom geen gevolg wordt verbonden aan de (door verweerder erkende) klachten van eiser dat hij niet naar buiten durft en niet durft te reizen en de hiervoor gestelde diagnoses agorafobie en PTSS.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank ziet dus aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling of de motivering daarvan. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Hoe nu verder?
8. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de medische situatie van eiser opnieuw moet worden beoordeeld door de verzekeringsarts van verweerder. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank af van de mogelijkheid om met een tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dit betekent dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Daarbij moet verweerder rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
Griffierecht en proceskosten
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting) met een waarde per punt van € 837,-, met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt dus € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.