ECLI:NL:RBMNE:2023:4672

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/3421
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft eiser op 15 juli 2022 een beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] op zijn bezwaar. Het college heeft op 9 september 2022 alsnog beslist en het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd, waarna het college met een verweerschrift heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 6 juni 2023 laten weten dat een zitting niet nodig is en partijen hebben toestemming verleend om zonder zitting een beslissing te nemen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Tijdens de beoordeling heeft eiser aangegeven dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beslissing, maar wel proceskostenvergoeding wenst. Het college heeft echter gesteld dat er geen plaats is voor proceskostenveroordeling, omdat er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft overwogen dat er geen procesbelang is, aangezien eiser geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatige rechtsbijstand en er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gehele procedure geen kosten met zich heeft gebracht die onder de relevante regelgeving vallen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar het college wel verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden, omdat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van Buuren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: mr. T.B.H. Nguyen).

Inleiding

Eiser heeft op 15 juli 2022 een beroep niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank omdat het college niet heeft beslist op zijn bezwaar.
Het college heeft op 9 september 2022 alsnog beslist op eisers bezwaar en zijn bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd en het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Partijen zijn het erover eens dat alleen nog een beslissing op proceskosten moet worden genomen.
De rechtbank heeft bij brief van 6 juni 2023 laten weten dat zij een zitting hiervoor niet nodig acht. Partijen hebben toestemming verleend om zonder zitting een beslissing te nemen. Nadien heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 16 mei 2023 is er telefonisch contact geweest tussen eiser en het college. Eiser stelt in zijn e-mail van 25 mei 2023 dat zijn vraag inhoudelijk is beantwoord en dat hij geen belang meer heeft bij een verder inhoudelijk antwoord van het college. Eiser gaat niet akkoord met intrekking van zijn beroep zonder proceskostenvergoeding. Hij wil dit omdat hij zich genegeerd voelt. Hij stelt dat het college pas kort voor de zitting in actie is gekomen en hij wil verletkosten voor een fictief aantal uren tegen de maximale uurvergoeding en een vergoeding voor zijn gemachtigde. Als hij dat niet krijgt, zal hij in hoger beroep gaan.
2. Het college stelt dat geen plaats is voor proceskostenveroordeling omdat geen sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Zoals volgt uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2021 vormt een verzoek om proceskosten geen reden voor het aannemen van procesbelang. [1] Uiteraard dient wel een beslissing over de proceskosten te worden genomen. In het bestreden besluit is ook een afwijzende beslissing over proceskosten genomen. De rechtbank gaat ervan uit dat eisers verzoek om vergoeding van kosten ook ziet op het verzoek om vergoeding van gestelde proceskosten in bezwaar. Nu de afwijzing hiervan ook onderdeel is van het bestreden besluit, ligt hierin nog wel een procesbelang.
5. De rechtbank stelt vast dat de gehele procedure vanaf het verzoek tot en met eisers mededeling van 25 mei 2023 dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beslissing, geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1, onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eiser is ook niet op de hoorzitting van het college verschenen. Er zijn gedurende de bezwaar- en de beroepsfase tot op dat moment geen kosten die op grond van voorgenoemde regelgeving voor vergoeding in aanmerking komen. Eisers stelling dat de advocaat op de achtergrond betrokken was maakt dat niet anders. Het college stelt terecht dat hiervan niet is gebleken. En voor zover dit anders zou zijn, zijn door een gemachtigde geen handelingen verricht die op grond van de Awb of het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Ook is er geen sprake van verletkosten zoals in de regelgeving is bedoeld.
6. Op 26 juni 2023 heeft zich alsnog een advocaat gesteld, die een “akte” heeft ingediend over proceskosten. Dit maakt het voorgaande niet anders omdat (voordien) geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover eiser stelt dat kosten zijn verbonden aan het indienen van dit schriftelijk stuk als zodanig, zijn dit geen kosten die redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking komen Daarbij zijn de posten die in dit stuk als kosten worden aangevoerd geen kosten die ingevolge het besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Ook niet als juist zou zijn dat het college laat heeft gehandeld. Tot op dat moment zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
7. Gezien vorenstaande is het college terecht niet overgegaan tot vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase. Ook in de beroepsfase zijn er geen proceskosten die redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst het verzoek hierom af. Wel dient het college het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden omdat de beslistermijn was verstreken en eiser het college in gebreke had gesteld voordat hij beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.