In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiseres, de eigenaresse van een pand in de binnenstad van Utrecht, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een besloten vennootschap. De eiseres vorderde nakoming van een koopovereenkomst die op 7 oktober 2022 was gesloten, waarbij het pand voor € 1.325.000,- aan gedaagde was verkocht. Gedaagde heeft de koopovereenkomst ontbonden op basis van een voorbehoud in artikel 20 van de overeenkomst, dat een onderzoeksperiode van vier weken na ondertekening van de koopovereenkomst toestond. Eiseres was het niet eens met deze ontbinding en vorderde in kort geding dat gedaagde werd veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het voorbehoud in artikel 20 moet worden aangemerkt als een opschortende voorwaarde. Dit betekent dat gedaagde het recht had om zich op dit voorbehoud te beroepen binnen de gestelde termijn. Eiseres heeft niet voldoende aangetoond dat gedaagde onterecht een beroep op dit voorbehoud heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtszaak met de huurder van de bedrijfsruimte niet van zodanige aard was dat dit een beroep op artikel 20 rechtvaardigde. Echter, de situatie van de huurders van de woonruimte was complexer, en gedaagde had gegronde redenen om aan te nemen dat er juridische problemen waren met de verhuur.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.755,00. Dit vonnis is op 9 februari 2023 uitgesproken door de rechters A. Wilken en R.A. Steenbergen.