ECLI:NL:RBMNE:2023:4654

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/3888
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek en de toepassing van de Wet open overheid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 14 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn Wob-aanvraag beoordeeld. Eiser had op 30 september 2021 een verzoek ingediend om documenten met betrekking tot zijn ex-werkgever, [ex-werkgever] B.V., openbaar te maken. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft dit verzoek op 12 november 2021 afgewezen, met als argument dat de gevraagde informatie al openbaar was of bedrijfs- en fabricagegegevens betrof die vertrouwelijk waren. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het besluit van 28 juli 2022.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet open overheid (Woo) op 1 mei 2022 in werking is getreden, wat betekent dat de Wob niet meer van toepassing is op verzoeken die voor deze datum zijn ingediend. Dit motiveringsgebrek in het besluit van verweerder heeft geleid tot de conclusie dat de afwijzing van de Wob-aanvraag onterecht was. De rechtbank oordeelt dat de NOW-beschikkingen openbaar moeten worden gemaakt, met uitzondering van vertrouwelijke passages. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder de documenten alsnog openbaar moet maken.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure, maar deze schending wordt gepasseerd. Eiser wordt vrijgesteld van griffierecht en krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.271,-. De rechtbank draagt verweerder op om binnen vier weken na de uitspraak uitvoering te geven aan de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.S. Dalfour en W.A. Postma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 30 september 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 november 2021 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 28 juli 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022, samen met de zaken UTR 22/1624 en UTR 21/4676, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder. In de zaken UTR 22/1624 en UTR 21/4676 is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Op de zitting hebben partijen afspraken gemaakt. Hierdoor heeft verweerder op 16 november 2022 de documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen aan de rechtbank toegestuurd. Daarbij heeft verweerder gemotiveerd welke (passages van de) documenten hij weigert openbaar te maken en welke weigeringsgrond van de Woo daarop van toepassing is.
Eiser heeft op 2 februari 2023 de rechtbank toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om de vertrouwelijke stukken, die verweerder ook onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank heeft toegestuurd, in te zien. Daarnaast reageert eiser op de motivering van verweerder. Op 5 april 2023 ontvangt de rechtbank nog een reactie van verweerder hierop. Verweerder overlegt daarbij minder vergaand gelakte documenten.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord en de rechtbank heeft bepaald dat die zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 26 juli 2023.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
1. Eiser heeft een verzoek gedaan om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht. Gelet op de informatie in het dossier over de financiële positie van eiser wijst de rechter het beroep op betalingsonmacht toe en bepaalt dat eiser wordt vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Verzoek van eiser
2. Eiser heeft op 30 september 2021 op grond van de Wob verzocht om ten aanzien van zijn ex-werkgever [ex-werkgever] B.V. over de periode 1 januari 2020 tot 1 oktober 2020 de genomen schriftelijke NOW-beschikkingen, de
uitbetalingen van de uitkeringen zoals deze zijn verstrekt in het kader van de NOW regeling,
en de vergelijking(en) van de loonsom(men).
Standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft op 12 november 2021 het verzoek van eiser afgewezen. Er bestaat geen plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob voor informatie die al openbaar is. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] Verweerder verwijst daarbij naar de openbare informatie, de website waar de informatie die het UWV wettelijk mag publiceren over de NOW-regeling heeft geopenbaard. Voor zover het verzoek ziet op de niet openbaar gemaakte informatie wordt dit afgewezen op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
4. In het besluit op bezwaar van 28 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld. In de beschikking staat informatie uit de aanvraag NOW die door de werkgever is gedaan. Deze aanvraag is doorspekt met vertrouwelijke financiële bedrijfsgegevens, waardoor verweerder niet over kan gaan tot openbaarmaking. Ook wat betreft de loonsommen geldt dat dit informatie is die verweerder niet openbaar maakt. Dit betreffen financiële bedrijfsgegevens die bij openbaarmaking van invloed kunnen zijn op de positie van werkgever op de economische markt. Het openbaar maken van bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie over bijvoorbeeld het omzetverlies zou kunnen leiden
tot benadeling van de betreffende werkgever.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift uitgelegd dat de door hem gehanteerde NOW-beschikkingen, waarin ook de loonsommen zijn opgenomen, vooraf samengestelde formats zijn die voor alle aanvragers hetzelfde is. Alleen de informatie die ziet op de aanvrager is anders. Omdat de op het bedrijf betrekking hebbende informatie bedrijfsgevoelig is, en bij het onleesbaar maken van deze informatie, er geen beschikking van feitelijke betekenis overblijft, is de beschikking integraal geweigerd.
Oordeel van de rechtbank
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht, wat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Verweerder heeft dit niet onderkend in het bestreden besluit en daarom is er sprake van een motiveringsgebrek.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte geweigerd heeft om de gevraagde documenten te verstrekken. De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder de gevraagde informatie, in dit geval de NOW-beschikkingen, openbaar moet maken, zo nodig onder toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo (artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob). Dat betekent dat de documenten openbaar moeten worden gemaakt waarbij de informatie die geweigerd wordt, wordt weggelakt. Omdat de documenten integraal door verweerder zijn geweigerd, levert dit ook een gebrek op.
7. Op 16 november 2022 heeft verweerder alsnog drie NOW-beschikkingen verstrekt en daarbij gemotiveerd welke (passages van de) documenten hij weigert openbaar te maken en welke weigeringsgrond van de Woo daarop van toepassing is.
8. Eiser is het niet eens dat voor de gevraagde kenmerknummers, die kennelijk hetzelfde zijn als het loonheffingennummer van [ex-werkgever] B.V., en het rekeningnummer geldt dat dit informatie is die niet openbaar gemaakt mag worden omdat dit niet gaat om concurrentiegevoelige informatie. Ook vindt eiser dat de periodes en subsidiebedragen in de NOW-beschikkingen niet weggelakt mogen worden. Uit de reeds door verweerder openbaar gemaakte informatie blijkt deze informatie namelijk al.
9. Van bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo is sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid over de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel over de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. De weigeringsgrond is bedoeld om te voorkomen dat de bedrijfsgegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel genoodzaakt zijn aan bestuursorganen te verstrekken, openbaar moeten worden gemaakt.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het omzetverlies, de periodes waarop dat omzetverlies betrekking heeft, de berekening van het voorschot, de kenmerknummers, het loonheffingennummer en het rekeningnummer terecht heeft geweigerd. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, zoals bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo. Daarbij volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de omstandigheid dat bepaalde informatie van het desbetreffende bedrijf bekend is bij eiser in verband met de relatie die hij heeft met zijn ex-werkgever, niet betekent dat deze informatie dan ook voor een ieder openbaar gemaakt dient te worden. Het bedrag van de tegemoetkoming/subsidie en de hoogte van het voorschot is door verweerder niet gelakt omdat die informatie al openbaar was via het NOW-register. Wat betreft de onleesbaar gemaakte periodes waarop de beschikkingen betrekking hebben, heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat deze periodes openbaar kunnen worden gemaakt. Verweerder heeft deze documenten bij brief van 5 april 2023 overgelegd.
11. Tot slot stelt de rechtbank vast dat partijen het erover eens zijn dat verweerder eiser ten onrechte niet gehoord heeft in de bezwaarprocedure. Deze schending van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12 van de Awb. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing op bezwaar en bepaalt dat verweerder de drie NOW-beschikkingen (conform de laatst gelakte versie) alsnog openbaar maakt.
13. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is en toepassing is gegeven aan artikel 6:22 van de Awb krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.271,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 juli 2022;
- bepaalt dat verweerder de volgende informatie openbaar maakt: de drie (gelakte) NOW-voorschotbeschikkingen die bij brief van 5 april 2023 zijn overgelegd;
- draagt verweerder op hier binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak uitvoering aan te geven;
- herroept het besluit van 12 november 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.271,-aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BNS6990 en uitspraak van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1165.