ECLI:NL:RBMNE:2023:4640

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
560813 / HA RK 23-156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in familiezaken ongegrond verklaard

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2023, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter in familiezaken. Het verzoek is ingediend op 28 juli 2023 en betreft een omgangs- en informatieregeling met betrekking tot een minderjarige, aangeduid als [A]. Verzoekers, bijgestaan door hun advocaat mr. N. Groen, voerden aan dat de rechter hen niet serieus nam en vooringenomen was in haar bejegening. De rechter zou hen als weigerachtige ouders hebben behandeld en onvoldoende oog hebben gehad voor hun belangen. Tijdens de zitting op 27 juli 2023 heeft de rechter de wederpartij herhaaldelijk aangeduid als 'de vaders', wat verzoekers als partijdig ervoeren.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat haar vragen bedoeld waren om de standpunten van verzoekers te verduidelijken en dat zij zich voldoende ingelicht achtte over de juridische standpunten van beide partijen. De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen.

Na beoordeling van de argumenten van verzoekers en de reactie van de rechter, concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en bepaalde dat de procedures van verzoekers in de stand moesten worden voortgezet waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 september 2023.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 560813 / HA RK 23-156
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 8 september 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
en
[verzoeker] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekers),
advocaat mr. N. Groen te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek, met de bijlage van verzoekers, van 28 juli 2023;
  • de schriftelijke reactie van mr. L.A.C. de Vaan (verder: de rechter).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 september 2023 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers verschenen met hun advocaat. Zij hebben het verzoek toegelicht aan de hand van een pleitnota. De rechter is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.3.
Daarna is uitspraak bepaald op uiterlijk 15 september 2023.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend rechter in de familiezaken met zaaknummers C/16/557404 / FO RK 23-639 en C/16/557406 / FO RK 23-640 (verder: de hoofdzaken). De hoofdzaken gaan – samengevat – over een omgangs- en informatieregeling met betrekking tot [A] (verder: [A] ). Deze (provisionele) verzoeken zijn ingediend door [B] en [C] (verder: de wederpartij). De verzoekers hebben een zelfstandig tegenverzoek tot ontzegging van de omgang gedaan. De verzoeken zijn op 27 juli 2023 door de rechter op zitting behandeld.
2.2.
Verzoekers hebben aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter hen niet serieus heeft genomen en voorbij is gegaan aan de intentie waarmee de donorovereenkomst met betrekking tot [A] is opgesteld. De rechter heeft zich met haar beginvraag ter zitting, of het niet-ontvankelijkheidsverweer werd gehandhaafd, vooringenomen getoond. Verder blijkt vooringenomenheid uit het ter zitting bij herhaling benoemen van de wederpartij als “de vaders”. Hiermee laat de rechter blijken de wederpartij ook als vaders te zien, met de daarbij behorende rechten. De rechter geeft hiermee ook blijk van onvoldoende kennis over de materie en niet traditionele gezinsvormen. De rechter heeft dat onvoldoende losgekoppeld. Zij toonde zich partijdig door verzoekers te behandelen als een weigerachtige ouder met gezag. Verzoekers voelden zich tijdens de zitting aangevallen en in de verdediging gedrukt. De rechter wilde, ondanks de juridische stellingen van verzoekers, hoe dan ook een omgangsregeling bewerkstelligen. Verzoekers hebben bezwaar geuit tegen contactherstel omdat eerst gewerkt moet worden aan basiscommunicatie en basisvertrouwen. De rechter is hier zonder meer aan voorbij gegaan en heeft daarmee onvoldoende oog getoond voor de belangen van verzoekers. De rechter heeft ter zitting ook onnodig haar eigen ervaringen als ouder gedeeld en wekte de indruk volledig op één lijn te zitten met de Raad voor de Kinderbescherming. De wederpartij is nauwelijks aan het woord geweest en evenmin kritisch bevraagd over de intenties bij de donorovereenkomst. Door de opmerkingen van de rechter richting verzoekers is de verhouding verhard. Verzoekers hebben er dan ook geen vertrouwen in dat de rechter een onpartijdig en onafhankelijk oordeel kan vellen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij dat zij het ontvankelijkheidsverweer aan de orde heeft gesteld om het standpunt van verzoekers verder verduidelijkt te krijgen en te kijken in hoeverre dit een rol moest spelen tijdens de zitting. Afgesproken is toen om ter zitting (de wrakingskamer begrijpt: veronderstellenderwijs) uit te gaan van ontvankelijkheid van de wederpartij en hierover in de beslissing een oordeel te geven. Als in de beslissing wordt geoordeeld tot ontvankelijkheid en een recht op omgang, dan zal een oordeel gegeven moeten worden over de (ontzegging van de) omgang. In de vraagstelling is daarom stilgestaan bij voor de rechter onduidelijke punten. Een wellicht kritische bevraging van verzoekers over het stopzetten van de omgang brengt nog geen partijdigheid of vooringenomenheid met zich mee. Verder is vanuit de rechter en de Raad voor de Kinderbescherming uitleg gegeven over de identiteitsontwikkeling bij minderjarigen en het belang van contact met een biologische vader bij zaaddonorschap. Uit het gebruik van het woord “vaders” blijkt geen vooringenomenheid ten aanzien van de rol van een man in een gezin. Het is de gebruikelijke bewoording voor een man in relatie tot het kind dat van hem afstamt. Het biologisch vaderschap is van belang voor de juridische beoordeling van de geschilpunten tussen partijen. Verzoekers geven een andere uitleg aan het begrip “vader” dan de rechter doet. De rechter heeft, na de negatieve reactie van verzoekers op het gebruik van het woord “vaders”, daarna steeds de term “ de mannen” gebruikt om de wederpartij aan te duiden. De zitting is mede bedoeld om te kijken of partijen tot een oplossing kunnen komen. Partijen leken tot een contactherstel bereid. Daarom is geprobeerd om, los van de juridische beoordeling, tot een contactherstel tussen de wederpartij en [A] te komen. Een eventueel gebrek aan kennis over de materie is geen grond voor wraking. Verzoekers hebben ter zitting bovendien voldoende gelegenheid gehad om een eventuele onjuiste uitleg door de rechter te corrigeren.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Het wrakingsverzoek ziet – samengevat – op de door de rechter gebruikte aanduiding van de wederpartij ter zitting, de (juridische) duiding van het geschil door de rechter en de bejegening ter zitting van verzoekers door de rechter.
3.4.
Het proces-verbaal van de zitting van 27 juli 2023 vormt voor de wrakingskamer in beginsel de kernbron van al hetgeen op die terechtzitting is gebeurd. Het proces-verbaal bevat een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting en wordt door de rechter en de griffier ondertekend. De wrakingskamer ziet onvoldoende grond om niet van de inhoud van voornoemd proces-verbaal uit te gaan. Onvoldoende is gebleken dat er onjuistheden in het proces-verbaal zijn opgenomen.
3.5.
Verder geldt dat het de taak van de rechter is om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren. Het doel van de zitting is het verduidelijken van standpunten en het vergaren van de voor de beslissing benodigde informatie. Verder zal bekeken worden of partijen een (voorlopige) regeling kunnen treffen. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid, zodat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden in de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een grond kan worden gevonden voor het oordeel dat zij tegenover een van partijen een vooringenomenheid koestert. Niet is gebleken van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter tegenover verzoekers.
3.6.
Beoordeeld moet dan worden of bij verzoekers de objectieve vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt hierover het volgende.
3.7.
De rechter heeft bij aanvang van de zitting gevraagd of zij de wederpartij “de vaders” mocht noemen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. De rechter heeft de wederpartij daarna “de mannen” genoemd. Voor zover door de rechter hierna de term “vader” is gebruikt, is dit blijkens het proces-verbaal bedoeld als biologisch vader en dit is ook als zodanig door de rechter omschreven. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit het gebruik van het woord “vader” door de rechter, gelet op de daarbij gegeven uitleg, niet dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de rol van de wederpartij en de al dan niet daaruit voortvloeiende rechten. Dit kan daarom niet tot een objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid leiden.
3.8.
Uit het proces-verbaal en de reactie van de rechter blijkt verder dat zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht achtte over de juridische standpunten van partijen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek van de wederpartij. In overleg en met instemming van partijen, is daarom ter zitting als uitgangspunt genomen dat het verzoek van de wederpartij tot omgang ontvankelijk is. Over deze ontvankelijkheid zal, zo heeft de rechter partijen meegedeeld, in de beslissing worden geoordeeld. Dit uitgangspunt heeft de verdere behandeling ter zitting bepaald. De rechter heeft daarbij geprobeerd duidelijk te krijgen wat verzoekers onder de term “vader” in de verhouding tot [A] verstaan en welke rol de wederpartij, volgens verzoekers, in het leven van [A] zou mogen spelen. Hieruit volgt geen objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid. Voor zover al sprake zou zijn van een gebrek aan kennis bij de rechter, waarvan de wrakingskamer niet is gebleken, is dit geen grond voor wraking.
3.9.
De rechter heeft ter zitting geprobeerd om, los van de juridische kwesties die tussen partijen spelen en in afwachting van de beoordeling daarvan, tot een contactherstel en contactopbouw tussen de wederpartij en [A] te komen. Zoals hiervoor in 3.5 is overwogen, behoort dit tot één van de taken van de rechter. Dat de rechter hoe dan ook tot een omgangsregeling wilde komen, is niet aannemelijk geworden. Immers aan het einde van de zitting heeft de rechter aangegeven een beschikking te gaan maken.
3.10.
Dat de rechter ter zitting mogelijk kritische vragen heeft gesteld aan verzoekers, en partijen heeft voorgehouden dat procederen mogelijk niet in het belang van [A] is, maakt nog niet dat zij daarmee een objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid heeft gewekt. Het behoort tot de taken van de rechter om aan partijen de mogelijke gevolgen te schetsen van het door hen in een procedure ingenomen standpunt of van hun proceshouding. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de rechter in de beleving van verzoekers alleen aan hen kritische vragen stelde en niet aan de wederpartij. Ook dit valt namelijk onder de taken van de rechter: beslissen welke vragen aan wie worden gesteld, op welke punten eventueel moet worden doorgevraagd en het voeren van regie. De wrakingskamer overweegt in dit verband verder dat uit het proces-verbaal van de zitting van 27 juli 2023 blijkt dat de advocaten van beide partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun pleitnota’s voor te dragen, en zo hun standpunten naar voren te brengen.
3.11.
Op grond van het bovenstaande is vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan niet komen vast te staan en zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekers, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoekers met zaaknummers C/16/557404 / FO RK 23-639 en C/16/557406 / FO RK 23-640 moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en
mr. H.B.W. Beekman als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.
In verband met verhindering van de voorzitter is de beslissing ondertekend door mr. H.B.W. Beekman en de griffier.
de griffier mr. H.B.W. Beekman
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.