In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 7 augustus 2023. Tijdens de zitting op 25 augustus 2023 waren verzoeker, zijn beschermingsbewindvoerder en een schuldhulpverlener aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een schuldenlast van € 73.896,14 heeft, waaronder een schuld aan een corporatie van € 26.826,74, ontstaan na een gedwongen ontruiming van zijn woning vanwege drugsgerelateerde activiteiten.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden, zoals vereist volgens artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet. De justitiële documentatie toont aan dat verzoeker veroordeeld is voor druggerelateerde activiteiten, wat zijn goede trouw in twijfel trekt. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoeker nog steeds alcohol en drugs gebruikt, wat impliceert dat hij zijn middelengebruik niet onder controle heeft.
De rechtbank wijst erop dat de hardheidsclausule, die kan leiden tot toewijzing van het verzoek ondanks de eerdere afwijzing, in beginsel niet zal worden toegepast. De gewijzigde wetgeving per juli 2023 maakt het moeilijk om een ommekeer ten goede te realiseren binnen een korte periode. Gezien de omstandigheden van de zaak, concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van een uitzonderingsgeval en wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af. Het vonnis is uitgesproken door mr. P.J. Neijt en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen acht dagen na de uitspraak.