In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder, verzocht om handhavend op te treden tegen het slopen van een dwarsmuur en een steunpilaar in een pand op het adres [adres] in [plaats]. Verweerder heeft dit verzoek op 23 juli 2019 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar ingediend, maar verweerder heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist, waardoor eiser verweerder in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft vervolgens meerdere keren beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waarbij de rechtbank in eerdere zaken (UTR 20/591, UTR 20/4345, UTR 21/3726, UTR 21/4555) telkens het beroep gegrond heeft verklaard.
Op 14 juni 2022 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 9 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken omdat hij het niet eens is met deze beslissing. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar heeft beslist. Eiser heeft geen procesbelang meer bij dit beroep.
De rechtbank heeft echter besloten dat het beroep ook geacht wordt te zijn gericht tegen de beslissing op bezwaar van 9 augustus 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op diverse bezwaren van eiser heeft beslist, waartegen eiser afzonderlijke beroepen heeft ingesteld. De rechtbank heeft de kosten die eiser heeft gemaakt in verband met het beroep wegens het niet tijdig beslissen, vastgesteld op € 418,50, en verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 juni 2023.