In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder, verzocht om handhavend op te treden tegen sloopwerkzaamheden op het perceel [adres] in [plaats]. Verweerder heeft dit verzoek op 23 juni 2021 geweigerd, waarna eiser bezwaar heeft ingediend. Verweerder heeft echter niet tijdig op het bezwaar beslist, wat heeft geleid tot een beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in eerdere zaken, met zaaknummers UTR 20/786, UTR 20/4356, UTR 21/4165 en UTR 21/5003, geoordeeld dat verweerder niet tijdig besliste en deze beroepen gegrond verklaard.
Op 31 mei 2022 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 9 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken omdat hij het niet eens is met deze beslissing. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar heeft beslist, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft.
De rechtbank heeft ook overwogen dat het beroep mede gericht is tegen de beslissing op bezwaar van 9 augustus 2022. De rechtbank heeft besloten het inhoudelijke beroep tegen deze beslissing te behandelen onder een ander zaaknummer (UTR 22/3938) en zal daarover apart uitspraak doen. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 418,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan eiser.