ECLI:NL:RBMNE:2023:4552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/5781
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsuitkering en oplegging van maatregel op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser is uitgenodigd voor verschillende afspraken met een werkmatcher om hem te begeleiden naar de arbeidsmarkt, maar is op meerdere afspraken niet verschenen zonder geldige reden. Dit leidde tot de opschorting van zijn bijstandsuitkering en uiteindelijk tot de oplegging van een maatregel waarbij zijn uitkering met 30% werd gekort. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat eiser zonder geldige reden niet is verschenen op de afspraken en dat hij niet naar de banenmarkt is gegaan, wat hem duidelijk had moeten zijn dat dit gevolgen zou hebben voor zijn uitkering. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel niet redelijk is, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van verweerder. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. S. Meekel).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Om eiser te begeleiden naar de arbeidsmarkt heeft verweerder eiser uitgenodigd op een gesprek met een zogenoemde werkmatcher.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de afspraak met de werkmatcher van 13 april 2022. Op de afspraak van 25 april 2022 is eiser wel verschenen. Bij die gelegenheid hebben eiser en de werkmatcher afgesproken dat eiser op 8 mei 2022 zou laten weten welke vacatures hij interessant vindt. Ook zou eiser dan zijn bankafschriften inleveren. Eiser heeft dit alles evenwel niet gedaan. Vervolgens is hij ook niet verschenen op de afspraken met de werkmatcher van 12 en 23 mei 2022. Met het besluit van
23 mei 2022 heeft verweerder daarom eisers bijstandsuitkering opgeschort. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
Op 24 mei 2022 is eiser niet naar de banenmarkt gegaan, terwijl hij waarvoor van de werkmatcher een uitnodiging had ontvangen. Op de afspraak van 30 juni 2022 met de werkmatcher is eiser ook niet verschenen. Zijn zus heeft een half uur na aanvang van de afspraak gebeld met de mededeling dat eiser ziek was. Op 14 juli 2022 is eiser wel op de afspraak gekomen. Hij heeft toen evenwel de gevraagde bankafschriften niet overgelegd. Dit heeft hij uiteindelijk op 13 oktober 2022 alsnog gedaan.
Met het besluit van 22 augustus 2022 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het opschortingsbesluit van 23 mei 2022 gegrond verklaard. Dit omdat verweerder niet binnen acht weken een nadere beslissing over eisers recht op uitkering had genomen.
Met het besluit van 20 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een maatregel opgelegd, inhoudende dat eiser over de maand oktober 2022 voor 30% werd gekort op zijn bijstandsuitkering. Dit omdat hij zonder geldige reden op diverse afspraken met de werkmatcher niet was verschenen en hij niet naar de banenmarkt was gegaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Ondanks dat de opschorting van zijn bijstandsuitkering was opgeheven, heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser niet uitbetaald. Daarom heeft eiser op 3 oktober 2022 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in bij de rechtbank. Op
4 oktober 2022 is verweerder weer overgegaan tot uitbetaling van de bijstandsuitkering. Eiser heeft hierop zijn verzoek ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 8 december 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Het is niet in geschil dat eiser zonder of met een te laat bericht van verhindering niet is verschenen op afspraken met de werkmatcher van 13 april 2022, 12 mei 2022,
23 mei 2022 en 30 juni 2022. Hieraan doet niet af dat hij de afspraak van 14 juli 2022 wel is nagekomen en dat hij de gevraagde bankafschriften op 13 oktober 2022 heeft overgelegd aan verweerder.
2. Eiser stelt dat het feit dat hij niet naar de banenmarkt is gegaan geen reden kan zijn om hem de onderhavige maatregel op te leggen. Hij voert daartoe aan dat hij de uitnodiging bij brief van 25 april 2022 heeft opgevat als vrijblijvend. In deze brief staat niet dat het verplicht is om naar de banenmarkt te gaan. Ook is niet vermeld dat het gevolgen voor zijn uitkering kan hebben als hij niet op de uitnodiging zou ingaan. Bij het gesprek van
14 juli 2022 heeft verweerder dit ook niet benoemd.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op het doel en de strekking van de banenmarkt had het eiser duidelijk kunnen en moeten zijn dat de banenmarkt een door verweerder geboden voorziening betrof gericht op arbeidsinschakeling. [1] De rechtbank acht het ook van belang dat de uitnodiging is verstuurd door de werkmatcher, die voorafgaand al diverse keren met eiser contact had opgenomen in een poging om hem naar arbeid te begeleiden. Eiser had onder deze omstandigheden kunnen begrijpen dat hij verplicht was om naar de banenmarkt te gaan. Ook had hij kunnen begrijpen dat het gevolgen voor zijn bijstandsuitkering zou kunnen hebben als hij aan deze uitnodiging geen gehoor zou geven. Deze verplichting en gevolgen heeft verweerder niet uitdrukkelijk in de brief van
25 april 2022 hoeven opnemen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser is dus zonder afbericht niet op diverse afspraken geweest en is niet naar de banenmarkt van 24 mei 2022 gegaan. Op grond hiervan heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. In beginsel was verweerder daarom bevoegd om eiser een maatregel op te leggen.
5. Eiser stelt evenwel dat het opleggen van een maatregel niet redelijk en niet evenredig is. [2] Hij voert daartoe aan dat zijn uitkering al was opgeschort, toen verweerder hem de onderhavige maatregel oplegde. Verweerder heeft aan die opschorting en aan de maatregel dezelfde redenen ten grondslag gelegd. Verder voert hij aan dat hij de afspraak van 14 juli 2022 wel is nagekomen en dat hij uiteindelijk alle gevraagde informatie heeft verschaft. Eiser meent dat hij al genoeg gestraft is geweest door de opschorting van zijn bijstandsuitkering en door het feit dat de hervatting van de uitbetaling niet direct heeft plaatsgevonden nadat zijn bezwaar tegen de opschorting gegrond was verklaard. Onder deze omstandigheden meent eiser dat verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing. Verder meent eiser dat de motivering van verweerder in het bestreden besluit om hem een maatregel van 30% en niet van 100% op te leggen niet valide is. Hij voert daartoe aan dat verweerder al in het primaire besluit heeft beslist om hem de maatregel van 30% op te leggen. Op dat moment was zijn bijstandsuitkering al opgeschort.
6. De rechtbank volgt eiser in dit alles niet. Verweerder dient af te zien van het opleggen van een maatregel, als elke vorm van verwijtbaarheid bij eiser ontbreekt. [3] Van zo’n situatie is geen sprake. Eiser is immers zonder opgave van redenen bij drie afspraken met de werkmatcher niet verschenen. Bij één andere afspraak heeft hij zich te laat laten afmelden. Verder is hij niet naar de banenmarkt op 24 mei 2022 gegaan, terwijl hij dit wel had moeten doen. Gesteld noch gebleken is dat eiser ten aanzien van deze omstandigheden geen verwijt valt te maken. Uit de tekst van artikel 18 van de Pw volgt dan dat verweerder verplicht is om een maatregel op te leggen. Voor het geven van een waarschuwing was daarom geen ruimte.
7. Wel is verweerder bevoegd om op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw de hoogte van de maatregel af te stemmen. Dit heeft verweerder ook gedaan door de maatregel van 100% naar 30% te verlagen. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de hervatting van de uitbetaling van zijn bijstandsuitkering niet direct heeft plaatsgevonden na de gegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de opschorting van die uitkering. Anders dan eiser aanvoert, gaat het er dus niet om dat zijn bijstandsuitkering al ten tijde van het primaire besluit was opgeschort. Van belang daarentegen is dat verweerder niet direct na de beëindiging van de opschorting is overgegaan tot het weer betaalbaar stellen van uitkering. Dat laatste is de reden waarom verweerder niet een maatregel van 100%, maar van 30% heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee de maatregel voldoende heeft afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van eiser. DE beroepsgrond van eiser faalt dus.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de Participatiewet (Pw) en artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h van de Pw.
3.Artikel 18, negende lid, van de Pw.