ECLI:NL:RBMNE:2023:4539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/1345
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet verlengen van een parkeervergunning in het kader van de Parkeerverordening Zeist

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 maart 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist behandeld. Eisers, die sinds 1985 over twee parkeervergunningen beschikken, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 december 2020, waarin de eerste parkeervergunning niet werd verlengd. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft besloten de vergunning niet te verlengen, met als argument dat eisers voldoende ruimte hebben voor een parkeerplaats op eigen terrein. De rechtbank concludeert dat het college op juiste gronden heeft gehandeld, aangezien de oprit van eisers voldoet aan de CROW-normen voor parkeergelegenheid. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eisers af, waaronder het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor eisers zijn en dat de belangen van eisers voldoende zijn betrokken in de besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van het college om de parkeervergunning niet te verlengen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. F.K. van Wijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist (verweerder)

(gemachtigden: R. Snijder en R. Meijering).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers. Bij het besluit van 2 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder één van de twee parkeervergunningen die eisers in hun bezit hadden met ingang van 1 januari 2021 niet verlengd.
Met het bestreden besluit van 18 januari 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eisers wonen aan de [adres] in [woonplaats] . Eisers beschikken sinds 1985 over twee parkeervergunningen. [eiseres] (eiseres) heeft op dit adres een bureau voor bewindvoering en schuldhulpverlening onder de naam [naam] .
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft besloten de eerste parkeervergunning niet te verlengen met ingang van 1 januari 2021. Eisers beschikken over voldoende ruimte voor één parkeerplaats op eigen terrein, zodat er op grond van de van toepassing zijnde regels [1] geen aanleiding bestaat om de eerste parkeervergunning van eisers te verlengen. Niet is gebleken dat de parkeerplaats op eigen terrein niet geschikt is om als parkeerplaats te worden gebruikt. Bij het parkeren van de auto op de oprit blijft er voldoende ruimte over om de auto met de fiets of de kliko te passeren. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is dat bewoners die op eigen terrein kunnen parkeren dat ook doen, zodat parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden gebruikt door mensen die geen eigen parkeergelegenheid hebben. Dit uitgangspunt prevaleert boven het eigen belang van eisers om de oprit vrij te houden voor parkeren door bezoekers van het bedrijf aan huis. Het belang van de gehandicapte zoon van eisers om in- en uit te kunnen stappen op de oprit is geen belang dat meeweegt bij het toekennen van de parkeervergunning. Voor hem kunnen eisers desgewenst een aanvraag indienen voor een gehandicaptenparkeerkaart of -plaats. De omstandigheid dat eisers vele jaren twee parkeervergunningen hebben gehad, maakt niet dat verweerder daarom gehouden is om beide parkeervergunningen in weerwil van het beleid te verlengen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder mocht overgaan tot het niet verlengen van de eerste parkeervergunning van eisers
.Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de eerste parkeervergunning van eisers op juiste gronden niet heeft verlengd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de grondslag voor het niet verlengen van de eerste parkeervergunning?
5. Eisers voeren aan dat verweerder in strijd handelt met het rechtszekerheidsbeginsel omdat de grondslag waarop het besluit is gebaseerd onduidelijk is en onjuist. Voor het niet verlengen van de eerste parkeervergunning heeft verweerder aansluiting gezocht bij artikel 9, onder g, van de Parkeerverordening Zeist 2019 (de Parkeerverordening). Op grond van dit artikel kan verweerder een vergunning intrekken, wijzigen of niet verlengen wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens het vigerende Besluit uitgifte parkeervergunningen Zeist. De vraag is of deze grondslag juist is nu er al die jaren niets is gewijzigd in de situatie van eisers.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting, in aanvulling op het bestreden besluit, toegelicht dat bij de afgifte van de twee parkeervergunningen aan eisers steeds is afgegaan op de informatie die eisers op het aanvraagformulier hebben verstrekt. Eisers hebben op hun aanvraagformulier in 2012 aangegeven dat zij geen eigen parkeergelegenheid hebben. De parkeervergunningen werden ieder jaar na betaling van de factuur automatisch verlengd. Er is lange tijd niet gecontroleerd of de gegevens die door eisers waren verstrekt juist waren. In 2020 was er aanleiding om het gehele gereguleerde parkeergebied te gaan controleren omdat er meldingen binnen kwamen over een hoge parkeerdruk. Voor verweerder was dit aanleiding om de eerste parkeervergunning niet te verlengen op grond van artikel 9, eerste lid, onder f, van de Parkeerverordening.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende heeft toegelicht dat de grondslag van de niet verlenging van de eerste parkeervergunning artikel 9, eerste lid, onder f, van de Parkeerverordening is. Op grond van dit artikel kan de parkeervergunning niet worden verlengd wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van onjuiste gegevens niet tot verstrekking van de vergunning zou hebben geleid.
8. Uit het bestreden besluit en de toelichting van verweerder in het verweerschrift en ter zitting blijkt dat pas in 2020 is geconstateerd dat eisers (voldoende ruimte voor) een eigen parkeergelegenheid hebben, terwijl de regelgeving voor het weigeren dan wel niet verlengen van een parkeervergunning in essentie niet is gewijzigd tussen 2012 en 2020. De informatie die eisers op hun aanvraagformulier uit 2012 hebben aangegeven, namelijk dat zij niet over een eigen parkeergelegenheid beschikken, betekent dat eisers onjuiste informatie hebben verstrekt. Zoals door verweerder ook ter zitting is beaamd wordt niet uitgegaan van het opzettelijk niet verstrekken van de juiste gegevens, maar van het in een andere veronderstelling verkeren, namelijk dat eisers vinden dat zij geen parkeergelegenheid hebben op eigen terrein en daar ook niet voldoende ruimte voor hebben. Dit betekent dat de grondslag voor het niet verlengen artikel 9, eerste lid, onder f, van de Parkeerverordening is. Dat er is gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel volgt de rechtbank niet. De rechtbank merkt hierbij op dat de vraag óf verweerder heeft kunnen overgaan tot het niet verlengen van de parkeervergunning omdat eisers (voldoende ruimte voor) een eigen parkeergelegenheid hebben op eigen terrein juist het geschilpunt is deze zaak. Die vraag zal de rechtbank in de navolgende overwegingen beantwoorden.
Is er sprake van een parkeergelegenheid op eigen terrein?
9. Eisers betwisten dat er sprake is van (voldoende ruimte voor) een parkeergelegenheid op eigen terrein en vinden dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder heeft de aanname dat de oprit ongeveer 3 meter breed zou zijn onvoldoende gestaafd met een deugdelijke meting. Eisers stellen zich op het standpunt dat de oprit 2,60 meter breed is. Ter illustratie overleggen eisers een foto van de oprit. Hieruit valt duidelijk af te leiden dat de oprit na 1 of 2 meter smaller wordt. Afgezien hiervan wordt het begrip ‘voldoende ruimte’ niet nader ingevuld in de Parkeerverordening of het Besluit uitgifte parkeervergunningen gemeente Zeist 2019 (het Besluit). Verweerder verwijst naar de CROW-normen, maar de koppeling tussen de Verordening dan wel het Besluit en deze CROW-normen ontbreekt. Ook is bij de breedte van 2,50 meter die volgens verweerder moet worden aangehouden geen rekening gehouden met de noodzaak van een vrije vluchtroute bij brand die voortvloeit uit artikel 7.16 van het Bouwbesluit. Bij een perceelbreedte van 2,60 meter is geen sprake van een vluchtroute bij een permanent geparkeerde auto. Evenmin kan deze met een kliko of een fiets worden gepasseerd. De auto wordt wel eens op de oprit geparkeerd om hun gehandicapte zoon te laten in- en uitstappen, zodat de afstand naar de woning zo kort mogelijk is. Voorts wordt het pad kortdurend gebruikt voor cliënten die doorgaans niet beschikken over middelen om een parkeerkaart te kopen. Deze bezoeken duren hoogstens 15-30 minuten. Dat eisers dit toestaan wil niet zeggen dat de oprit zich leent voor permanent parkeren van de auto.
10. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat uitgaande van de CROW-normen die uitgaan van een afmeting van een parkeerplaats van 2,50 meter bij 5,13 meter (was 5 meter ten tijde van het bestreden besluit maar is nu 5,13 meter) er voldoende plek is om een auto te parkeren op het eigen terrein. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit het meetsysteem van de Geoviewer is gebleken dat de oprit 3,13 meter tot 3,04 meter breed is (loopt wat taps toe) en 6,50 meter lang is. Ook wordt de oprit feitelijk gebruikt om auto’s te parkeren, zo blijkt uit foto’s die verweerder bij het verweerschrift heeft gevoegd. Hieruit blijkt dat er voldoende ruimte is.
11. Op grond van artikel 1, p, onder iii van de Parkeerverordening wordt als parkeerplaats op eigen terrein tevens aangemerkt de oprit die voldoende ruimte biedt voor het parkeren van tenminste één auto.
12. Op grond van artikel 8, tweede lid, van het Besluit wordt, indien de aanvrager beschikt over één parkeerplaats op eigen terrein, geen eerste parkeervergunning bewoners en/of bedrijfsparkeervergunning verleend.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor het beoordelen van plekken die als parkeerplaats op eigen terrein worden aangemerkt, uitgaat van de normen van de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW. Het CROW is een kennisplatform voor infrastructuur, verkeer en vervoer en openbare ruimte, bedoeld voor onder andere gemeenten.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voor de beantwoording van de vraag of de eigen oprit voldoende ruimte biedt voor het parkeren van tenminste één auto mocht baseren op afmetingen als gehanteerd door het CROW van 2,50 meter breed bij 5,13 meter lang en een in- en uitstapruimte van 65 tot 90 centimeter. De CROW norm voor de breedte van een personenauto is 1,83 meter. Dat de CROW-normen hier in de basis niet voor zijn bedoeld zoals gesteld door eiser, doet daar niet aan af nu de daarin gehanteerde afmetingen voor voertuigen en het gebruik van de ruimte voor een parkeerplaats goed toepasbaar is in deze situatie en verweerder, zoals hierna blijkt, ook rekening heeft gehouden met de situatie ter plaatse.
15. De rechtbank heeft ook geen aanleiding te twijfelen aan de afmetingen van de oprit van zoals gemeten door Geoviewer. Eisers voeren weliswaar aan dat de oprit 2,60 meter breed is, maar zij hebben deze breedte onvoldoende onderbouwd. Dat deze breedte niet juist kan zijn volgt ook uit de foto van de oprit waarop tien zichtbare stoeptegels met een standaardbreedte van 30 centimeter te zien zijn [2] . Dit betekent dat, gelet op de in- en uitstapruimte van 65 tot 90 centimeter die volgens de CROW-normen geldt, en een gemiddelde breedte van de auto van 1,83 meter, terwijl verweerder zelfs rekent met een autobreedte van 1,90 meter, er genoeg ruimte is. De oprit is volgens Geoviewer immers breder dan 2,80 meter (1,90 meter plus 90 centimeter), namelijk minimaal 3,04 meter. Daar komt voorts bij dat verweerder zich terecht op standpunt heeft gesteld dat in dit kader niet aan het Bouwbesluit wordt getoetst en dat uit de metingen op basis van Geoviewer volgt dat er voldoende ruimte is voor een vluchtroute van halve meter zoals eiser wenst.
16. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat uit de foto’s en verklaringen van eisers ook volgt dat de oprit feitelijk ook als parkeervoorziening in gebruik is, ook al is dat volgens eisers enkel incidenteel en kortdurend en is de oprit volgens hen daarvoor ongeschikt gelet op wijze waarop deze is aangelegd. Op grond van de foto’s is het voldoende aannemelijk dat er zelfs zoveel ruimte op de oprit is dat er gelijktijdig twee auto’s op geparkeerd kunnen worden. Tevens kan aan de hand van de foto’s worden vastgesteld dat de oprit zonodig anders ingericht kan worden door middel van het insnoeien van de heg. Eisers hebben desgevraagd onvoldoende kunnen aangeven waarom dit niet van hen verlangd kan worden. Dat de oprit volgens eisers niet geschikt is voor dergelijk gebruik, te weten als parkeerplaats voor een auto, staat aldus haaks op feitelijk gebruik. Bovendien hebben eisers ook in het geheel niet onderbouwd waarom de oprit daartoe ongeschikt zou zijn
.De beroepsgrond slaagt niet.
17. Dit betekent dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de oprit op eigen terrein voldoende ruimte biedt voor het parkeren van tenminste een auto.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
18. Eiser stelt dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat van de buren niet verwacht wordt dat zij hun groen aanpassen om een parkeervoorziening te realiseren op eigen terrein. De buren zouden dan dus wel in aanmerking kunnen komen voor twee vergunningen.
19. Het is de rechtbank niet gebleken dat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu er sprake is van ongelijke gevallen. Uit de foto’s en hetgeen ter zitting is besproken lijkt immers te volgen dat de buren geen oprit hebben, maar dat zij hun tuin als tuin hebben ingericht. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
20. Eisers voeren aan verweerder hun belangen onvoldoende heeft betrokken en hebben ter zitting betoogd dat verweerder gebruik had moeten maken van de hardheidsclausule. Er is volgens eisers te veel belang gehecht aan de beschikbaarheid van parkeerplekken voor bewoners die geen plek hebben op eigen terrein. Eisers bestrijden dat er sprake is van een hoge parkeerdruk. Dit wordt niet onderbouwd met een parkeertelling. In het kader van de belangenafweging valt niet in te zien dat er nu kennelijk na 35 jaar de behoefte bestaat om in de buurt van eisers scherper op het al dan niet bestaan van parkeerplaatsen op eigen terrein te controleren. Dit kan niet worden verklaard vanuit parkeerdruk in de buurt. Verder vinden eisers dat het na jarenlang toestaan van deze situatie niet in redelijkheid had kunnen worden volstaan met een voorbereidingstijd van een kwartaal in 2021.
21. De rechtbank overweegt dat verweerder in datgene wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven te zien om toepassing te geven aan hardheidsclausule nu niet is gebleken van onaanvaardbare gevolgen voor eisers. Verweerder heeft ook de belangen van eisers voldoende en kenbaar betrokken. Zo heeft verweerder het belang van de gehandicapte zoon betrokken. Voor hem is het mogelijk om desgewenst een gehandicaptenparkeerplaats en/of een gehandicaptenparkeerkaart aan te vragen. Tevens is daarbij van belang dat oprit dus voldoende ruimte biedt om de zoon in en uit te laten stappen. Voor zover eisers betogen dat de cliënten van eiseres gebruik maken van de oprit van eisers, heeft verweerder mogen vinden dat zij van de bezoekersregeling gebruik kunnen maken en dat de parkeerbelasting ook voor hen geldt. Dat dit ongemak met zich brengt legt onvoldoende gewicht in de schaal. Daarnaast kan door aanpassing van de inrichting van de oprit meer manoeuvreerruimte worden gecreëerd. Verweerder heeft in het verweerschrift voldoende toegelicht dat de parkeerdruk in de hele omgeving hoog is en dat niet wordt gemeten per straat. Als in dit geval de parkeervergunning van eisers wel verlengd zou worden betekent dit verhoging van de parkeerdruk in de hele omgeving. Voorts heeft verweerder voldoende toegelicht dat volgens vaste rechtspraak [3] de omstandigheid dat parkeervergunning jaren is verlengd geen reden geeft om deze opnieuw te verlengen. De tijd van drie maanden die verweerder aan eisers heeft gegeven geeft genoeg tijd om te wennen aan de nieuwe situatie nu niet gebleken is van werkelijk ingrijpende aanpassingen aan de oprit die gedaan zouden moeten worden. Dat de oprit niet geschikt is voor het parkeren van auto’s en dat bij dergelijk gebruik wel degelijk aanpassingen nodig zijn waarvoor een vergunning vereist is, welke vergunning niet zal worden verleend omdat het huis een monumentaal pand is, wordt niet gevolgd nu dat niet voldoende is onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

22. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat verweerder de parkeervergunning van eisers niet heeft hoeven te verlengen.
23. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Parkeerverordening Zeist 2019
2.Zie bijlage 2: foto’s van de oprit (pagina 9 van het verweerschrift)
3.Uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1109)