ECLI:NL:RBMNE:2023:4513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
23/3469
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verlenging ondersteuning voor toiletgang van een minderjarige

Op 1 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, de moeder van een zesjarige jongen, had op 3 januari 2023 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente om verlenging van de hulp bij de toiletgang van haar zoon. Dit verzoek werd op 27 juli 2023 afgewezen, waarop verzoekster bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 augustus 2023 behandeld. In zijn beoordeling oordeelde hij dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het schooljaar voor de jongen op 21 augustus 2023 was begonnen en hij op dat moment geen hulp kreeg. De voorzieningenrechter concludeerde dat het rapport van de verzekeringsarts, dat ten grondslag lag aan de afwijzing van het verzoek, onvoldoende inzichtelijk was en niet alle relevante medische informatie had betrokken. Hierdoor was het besluit van 27 juli 2023 niet voldoende gemotiveerd.

De voorzieningenrechter heeft het besluit van 27 juli 2023 geschorst en bepaald dat de eerder verstrekte hulp in dezelfde omvang wordt hervat, wat betekent dat de jongen recht heeft op een half uur ondersteuning per week voor zijn toiletgang op school. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3468

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.M.T. Korff),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigden: B. van Dijk en S. Belhassioui).

Inleiding

1. Verzoekster heeft op 3 januari 2023 aan verweerder verzocht om verlenging van de hulp op school bij de toiletgang van haar zesjarige zoon [A] .
2. Bij besluit van 27 juli 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Aan de voorzieningenrechter heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen hangende de behandeling van het bezwaar.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Daarvan is hier sprake. De gevraagde voorziening ziet op hulp bij de toiletgang van [A] wanneer hij school verblijft. Het schooljaar is voor [A] op maandag
21 augustus 2023 weer begonnen. Hij krijgt de gevraagde hulp op dit moment niet. Daarmee is de spoedeisendheid al gegeven.
Beoordeling medisch advies
6. Het besluit van 27 juli 2023 is gebaseerd op de Rapportage Indicatie Wmo van
5 juli 2023 van de verzekeringsarts van de [medische organisatie] (het rapport). Volgens verzoekster is dit rapport onzorgvuldig tot stand gekomen. De verzekeringsarts heeft namelijk niet alle beschikbare medisch/psychologische informatie betrokken en heeft het ook niet nodig gevonden om deze informatie op te vragen. Ook is bij de bepaling van de belastbaarheid van verzoekster geen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder zij [A] op school dient te verschonen. Verzoekster betwist dat zij op dit onderdeel eigen kracht heeft.
7. Volgens verweerder heeft verzoekster wel eigen kracht. Het is daarom niet noodzakelijk om een maatwerkvoorziening in te zetten. Verweerder meent dat het rapport wel zorgvuldig tot stand gekomen is. In het rapport is onderkend dat verzoekster te maken heeft met een psychische belasting, maar deze belasting is niet objectiveerbaar.
8. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het rapport onvoldoende inzichtelijk. In het rapport is onderkend dat verzoekster beperkt is door onder meer een grote mentale belasting. Haar klachten in combinatie met haar zorgtaken in huis leiden onder meer tot slaapproblematiek, stemming en gerelateerde belemmeringen. In het rapport is evenwel aangegeven dat verzoekster medisch objectief in staat wordt geacht om [A] te verschonen. Deze conclusie kan de voorzieningenrechter vooralsnog niet volgen. Niet inzichtelijk is namelijk op basis waarvan beoordeeld is dat verzoekster, ondanks haar mentale belasting, in staat is om [A] zelf te verschonen op school. De verzekeringsarts heeft het niet nodig gevonden om medische stukken op te vragen over de psychische toestand van verzoekster. Het rapport maakt voorts niet inzichtelijk dat de verzekeringsarts aan de hand van eigen amamnese, onderzoek en observatie voldoende medische gegevens had verkregen om de psychosociale beperkingen van verzoekster vast te stellen. Evenmin maakt het rapport inzichtelijk of de specifieke omstandigheden van de hulpvraag op school, in het licht van de psychosociale beperkingen van verzoekster en de uitwerkingen daarvan, zijn betrokken bij de beoordeling.
9. Eén en ander brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom het besluit van 27 juli 2023 kan worden gebaseerd op het rapport van 5 juli 2023. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter schorst het besluit van 27 juli 2023 totdat verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen dat (mede) tegen dat besluit is gericht. Voor de duur van die periode bepaalt de voorzieningenrechter dat de voorziening die verweerder tot 8 juli 2023 had verstrekt in dezelfde omvang wordt hervat. Dat betekent concreet dat [A] in totaal een half uur per week ondersteuning in de vorm van zorg in natura krijgt voor zijn toiletgang op school.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 27 juli 2023 totdat verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen dat (mede) tegen dat besluit is gericht;
- draagt bij voorlopige voorziening op dat verweerder hulp in de ondersteuning van de toiletgang op school voor [A] regelt in de vorm van zorg in natura voor in totaal een half uur per week;
- deze voorziening geldt totdat verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van vergoeder tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.