ECLI:NL:RBMNE:2023:4505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
23/945
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsverlening onder de Participatiewet met betrekking tot eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 december 2005, waarbij zijn bijstand over de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 juli 2001 was herzien, ingetrokken en teruggevorderd. Dit bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 1 februari 2007, waartegen eiser geen beroep heeft ingesteld.

Op 12 oktober 2022 heeft eiser opnieuw bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 december 2005. Verweerder verklaarde dit bezwaar bij besluit van 9 januari 2023 kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 15 juni 2023 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

Verweerder stelde dat de bezwaren van eiser al eerder waren behandeld in andere procedures en dat er geen rechtsmiddelen meer openstonden tegen het besluit van 19 december 2005. Eiser betwistte dit en voerde aan dat zijn inhoudelijke bezwaren onvoldoende waren meegenomen en dat hij niet op de hoogte was van eerdere besluiten. De rechtbank oordeelde dat eiser bekend was met het besluit van 19 december 2005 en dat er geen rechtsmiddel meer openstond tegen dit besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor het besluit van 9 januari 2023 in stand bleef. Er werd geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder
(gemachtigden: M. Ferdinandy en M. de Rode).

Inleiding en procesverloop

1. Verweerder heeft bij besluit van 19 december 2005 de bijstand van eiser over de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 juli 2001 herzien, ingetrokken en teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 februari 2007 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
2. Eiser heeft op 12 oktober 2022 opnieuw bezwaar gemaakt tegen het besluit van
19 december 2005. Verweerder heeft bij besluit van 9 januari 2023 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
3. De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.

Standpunten van partijen

4. Ter onderbouwing van het bestreden besluit voert verweerder aan dat de door eiser aangevoerde bezwaren al zijn behandeld en beoordeeld in eerdere besluiten en tevens in andere procedures zijn behandeld bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep. Deze procedures vonden plaats in de periode van 2015 tot en met 2020. Verweerder stelt dat in deze procedures eiser in de gelegenheid is geweest zijn om zijn standpunt dat hij niet tijdig zou zijn geïnformeerd over de genomen besluiten naar voren te brengen. Tegen het besluit van 19 december 2005 staan daarom niet opnieuw een rechtsmiddel open. Het bezwaar tegen dit besluit is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Eiser is het hier niet mee eens. Hij stelt zich op het standpunt dat zijn inhoudelijke bezwaren onvoldoende zijn meegenomen in het thans bestreden besluit. Bovendien was hij niet op de hoogte van de eerdere genomen besluiten. Als gevolg hiervan kon hij geen rechtsmiddelen aanwenden tegen die besluiten. Volgens eiser heeft verweerder zijn hernieuwde bezwaar tegen het besluit van 19 december 2005 onterecht niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiser heeft al eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 december 2005. Op dit bezwaar heeft verweerder inmiddels al beslist, te weten bij besluit van 1 februari 2007. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiser de besluiten van 19 december 2005 en
1 februari 2007 niet zou hebben ontvangen. Immers, tegen het besluit van 19 december 2005 heeft hij (tijdig) bezwaar gemaakt. Ook heeft hij in 2015 hij verzocht om herziening van het besluit van 19 december 2005. Dit verzoek heeft uiteindelijk geleid tot een procedure bij achtereenvolgens de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep. Uit één en ander valt op te maken dat eiser bekend is geweest met het bestaan van het besluit van 19 december 2005. In die procedures heeft eiser er ook geen gewag van gemaakt dat hij de besluiten van
19 december 2005 en 1 februari 2007 niet zou hebben ontvangen. Gelet op dit alles volgt de rechtbank eiser nu niet in zijn stelling dat hij deze besluiten niet zou hebben ontvangen.
7. Eiser is niet in rechte opgekomen tegen het besluit van 1 februari 2007. Daarmee staat dit besluit vast. Dat geldt dan tevens voor het besluit van 19 december 2005, dat aan het besluit van 1 februari 2007 ten grondslag ligt. Er heeft dan ook geen rechtsmiddel meer opengestaan tegen het besluit van 19 december 2005. Om die reden heeft verweerder bij het thans bestreden besluit van 9 januari 2023 het bezwaar van eiser van 12 oktober 2022 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eiser is daarmee ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 9 januari 2023 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten van eiser.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.