ECLI:NL:RBMNE:2023:4499

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
UTR 23/27
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat aan haar met ingang van 27 januari 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt toegekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres voor 55,62% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna de rechtbank op 11 april 2023 de zaak heeft behandeld. Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven te wachten op een rapportage van haar psychiater, wat leidde tot schorsing van het onderzoek.

Eiseres heeft zich op 30 januari 2020 ziek gemeld bij het Uwv, na een periode van werkloosheid. Het Uwv heeft haar per 30 april 2020 ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend en later een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts van het Uwv heeft haar arbeidsbeperkingen vastgesteld, waaruit bleek dat eiseres niet geschikt was voor haar vorige functie, maar wel voor andere functies. Eiseres betwist de juistheid van de medische beoordeling en stelt dat haar klachten niet goed zijn onderkend.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat eiseres per 27 januari 2022 voor 55,62% arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de beschikbare gegevens. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de medische beoordeling in twijfel trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/27

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: Y. Peeters),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uwv dat aan eiseres met ingang van 27 januari 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering [1] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt toegekend.
1.1.
Met het primaire besluit van 2 februari 2022 heeft het Uwv vanaf 27 januari 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is het Uwv ervan uitgegaan dat eiseres voor 55,62% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 24 november 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
1.5.
Op de zitting heeft eiseres aangegeven in afwachting te zijn van een rapportage van haar behandeld psychiater, die zij op korte termijn verwacht te ontvangen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, om eiseres in de gelegenheid te stellen de rapportage in te dienen.
1.6.
Partijen hebben aanvullende stukken overgelegd.
1.7.
Omdat geen van partijen desgevraagd heeft aangegeven te willen worden gehoord op een nadere zitting, heeft de rechtbank bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft zich op 30 januari 2020 vanuit de situatie dat zij een uitkering kreeg op grond van de Werkloosheidswet, bij het Uwv ziek gemeld als gevolg van psychische en energetische klachten. Eiseres was daarvoor voor het laatst werkzaam als hypotheek adviseur voor gemiddeld 31,95 uur per week.
2.1.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft het Uwv aan eiseres per 30 april 2022 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2.2.
Eiseres heeft vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.1.
In verband met haar aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsarts van het Uwv beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen zijn van eiseres per 27 januari 2022. Deze arbeidsbeperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2021. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor haar eigen voormalige werk als hypotheekadviseur, maar dat er wel drie andere functies zijn die eiseres, ondanks haar arbeidsbeperkingen, nog zou kunnen uitoefenen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres met de middelste van deze drie functies 55,62% minder kan verdienen dan het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde. Het Uwv heeft vervolgens het primaire besluit genomen zoals in de inleiding is vermeld.
2.3.
Nadat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit heeft het Uwv opnieuw naar de zaak gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep W. Ebbelaar (de verzekeringsarts bezwaar en beroep) komt tot de conclusie dat de arbeidsbeperkingen zoals die door de primaire verzekeringsarts zijn opgenomen in de FML juist zijn vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet evenmin aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige.
2.3.1.
Het Uwv heeft vervolgens het bestreden besluit zoals vermeld in de inleiding genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, of het Uwv op goede gronden aanneemt dat eiseres per 27 januari 2022 voor 55,62% arbeidsongeschikt is. Bij de beoordeling gaat het dan ook om de gezondheidstoestand van eiseres op 27 januari 2022 (de datum in geding).
3.1.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet eerst worden vastgesteld welke medische beperkingen eiseres heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op haar verdienvermogen. Volgens vaste rechtspraak mag het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan (één van) de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Is het onderzoek zorgvuldig geweest?
4. Eiseres stelt -samengevat- het volgende over de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage conclusies trekt op basis van foutieve en onvolledige gegevens. Zij geeft aan dat zij het niet erg vindt dat zij niet op een apart spreekuur is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar dat het gesprek op de hoorzitting met de verzekeringsarts bezwaar en beroep erg rommelig verliep waardoor zij niet de indruk heeft dat haar verhaal goed is overgekomen. De verzekeringsarts schrijft op dat zij een ontspannen, niet zieke en geen vermoeide indruk maakte, dat zij zich goed kan verwoorden en er geen tekenen van concentratie- of aandachtsverlies waren tijdens de hoorzitting, maar dit klopt volgens eiseres niet met de praktijk van de hoorzitting, wat naar voren is gebracht en de gegevens die zijn aangeleverd. Ook beoordeelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar als een verzorgd uitziende vrouw, maar dit geeft niet haar innerlijk weer omdat zij zich sterker en beter vertoont dat zij zich voelt. Dit is daarom ten onrechte zonder kanttekening meegenomen in de rapportage. Daarnaast geeft eiseres aan dat de indruk die de verzekeringsarts op de hoorzitting heeft, irrelevant zou moeten zijn, omdat dit niet het meetmoment is, maar 28 december 2021. Daar komt bij dat de rapportage feitelijke onjuistheden bevat.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de vermelding van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres een niet zieke, verzorgde indruk maakt en geen tekenen vertoont van concentratie- of aandachtsverlies expliciet als een eigen indruk van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting wordt genoemd. De rechtbank kan niet over een
eigen indrukvan een verzekeringsarts bezwaar en beroep oordelen dat deze onjuist is en de rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de indruk ook helemaal niet te begrijpen is. Als een hoorzitting of spreekuur plaatsvindt met een verzekeringsarts wordt doorgaans standaard als een onderzoeksgegeven de eigen indruk van de betreffende verzekeringsarts weergegeven. Anders dan eiseres veronderstelt biedt de rapportage de rechtbank ook geen aanknopingspunt dat de indruk van de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar medisch oordeel voor de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding in zijn geheel of grotendeels heeft gevormd. Uit het rapport maakt de rechtbank op dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en de informatie van de behandelend sector, waaronder de informatie die eiseres van behandelaar [behandelaar] heeft overgelegd, bij de herbeoordeling heeft betrokken. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gegevens verkregen bij de hoorzitting benoemt dat eiseres aangeeft dat zij een “pleaser” is en er beter uitziet dan zij zich voelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was er dus ook van op de hoogte dat eiseres zich beter presenteert dan zij zich voelt.
4.2.
Eiseres wijst op verschillende onjuistheden die in de rapportage zouden staan. Ten onrechte zou worden gerapporteerd dat zij ten tijde van de hoorzitting al was begonnen met twee uur vrijwilligerswerk terwijl zij in de oriëntatiefase zat en dat onjuiste gegevens over haar gewicht en tijdstip van opstaan zijn opgenomen.
Over het moment van opstaan geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage aan dat ‘(…) belanghebbende zeer vroeg opstaat, rond 4.30-5.00 uur in de ochtend waarna zij wat activiteiten onderneemt en aan yoga doet’. Eiseres zelf geeft aan dat zij om half 5 wakker wordt, dan aan meditatie doet en vervolgens om half 7 ’s ochtends opstaat. De rechtbank ziet daartussen niet een dusdanig grote discrepantie dat op basis daarvan kan worden gesteld dat sprake is van een onzorgvuldige rapportage. In de rapportage worden verder als gegevens verkregen bij de hoorzitting een gewichtsafname beschreven en dat eiseres 2 uur vrijwilligerswerk heeft gedaan. Dat deze weergave van wat is besproken tijdens de hoorzitting onjuist zou zijn, is evenmin voldoende reden voor de rechtbank om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De rechtbank heeft namelijk geen aanwijzingen dat aan deze punten enig gewicht is toegekend bij de heroverweging van de belastbaarheid van eiseres nu in de overwegingen daarvan geen melding wordt gemaakt.
Eiseres heeft verder aangegeven dat onduidelijk is waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert dat zij tijdens het telefonisch spreekuur met de primaire verzekeringsarts geen concentratieproblemen zou vertonen, maar de rechtbank ziet in de rapportage van de primaire verzekeringsarts terug dat hij bij zijn algemene bevindingen uit eigen onderzoek concludeert dat eiseres voldoende concentratie en aandacht heeft. Daarmee kan de overweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook worden verklaard.
4.3.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende zorgvuldig is geweest en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet goed naar het verhaal van eiseres heeft geluisterd tijdens de hoorzitting.
Is de belastbaarheid van eiseres juist vastgesteld?
5. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Zij vindt dat zij helemaal nog niet kon werken en als zij nu 32 uur zou moeten werken, zij heel snel weer terug bij af zal zijn of wellicht nog wel verder van huis. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de bevindingen van energetisch therapeute [behandelaar] in de brief van 26 juli 2022. Daarnaast heeft eiseres na de zitting het behandelplan van Care to Change gedateerd op 30 maart 2023 overgelegd.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Eiseres geeft aan volledig arbeidsongeschikt te zijn, maar de rechtbank volgt de verzekeringsarts(en) in de conclusie dat daarvan geen sprake is. Uit het Schattingsbesluit volgt namelijk dat alleen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden als er ‘geen benutbare mogelijkheden zijn’. Dat is het geval bij opname in een ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid, ontbreken van lichamelijke zelfredzaamheid voor het uitvoeren van algemeen dagelijkse verrichtingen of ontbreken van psychische zelfredzaamheid in zelfverzorging en sociale contacten als gevolg van een ernstige psychische stoornis. De primaire verzekeringsarts licht in zijn rapportage van 28 december 2021 toe dat eiseres niet voldoet aan een van deze voorwaarden. Dat betekent dat eiseres wel benutbare mogelijkheden heeft en dat zij niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Dit oordeel wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage van 2 november 2022 onderschreven.
5.2.
De FML is het resultaat van de beoordeling van de verzekeringsarts(en). Alleen als en voor zover klachten zijn terug te voeren op een objectief, medisch aantoonbare ziekte of gebrek leiden zij tot het aannemen van beperkingen. Eiseres heeft in beroep gewezen op haar psychische en energetische klachten. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts(en) op basis van de voorhanden zijnde objectieve medische informatie een behoorlijk aantal beperkingen hebben aangenomen, voor persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen en ook is een urenbeperking aangenomen. De rechtbank overweegt dat de brief van energetisch therapeute [behandelaar] van 26 juli 2022 al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase. Daarin is geen reden gezien voor het aannemen van zwaardere beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met haar rapport van 2 november 2022 gemotiveerd toegelicht waarom zij geen aanleiding ziet om meer beperkingen op te nemen in de FML. De rechtbank overweegt daarbij dat het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts is om van de betrokkene de belastbaarheid en de daaruit voortvloeiende beperkingen vast te stellen en om vervolgens de beperkingen in de FML neer te leggen. Ook het behandelplan van Care to Change van 30 maart 2023 vormt geen aanleiding voor twijfel aan de vastgestelde arbeidsbeperkingen. Dat op de datum in geding een ander beeld over de medische situatie van eiseres bestond komt uit het behandelplan niet naar voren. Verzekeringsarts bezwaar en beroep A.B. Gille geeft in reactie op het overgelegde behandelplan aan dat daaruit naar voren komt dat sprake is van een depressieve stoornis (gedeeltelijk in remissie) en van een persoonlijkheidsstoornis trekken B en C en dat wordt ingezet op 1 tot 2 schemagerichte therapie en danstherapie. De behandeling is gericht op haar persoonlijkheidsstructuur om herhaling van psychische ziekte te voorkomen. Volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep A.B. Gille geeft de informatie geen andere kijk op het medische feitencomplex (verzekeringsarts bezwaar en beroep Ebbelaar vermoedde, zoals blijkt uit het beroepschrift van eiseres, al een persoonlijkheidsstoornis) en de beperkingen zoals aanwezig op de datum in geding. Dat kan de rechtbank volgen.
Kan eiseres de geduide functies verrichten?
6. Eiseres heeft geen specifieke gronden gericht tegen de arbeidskundige kant van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de functies beleidsambtenaar ruimtelijke ordening, welzijn (SBC-code 765010), schadecorrespondent (SBC-code 516080) en medewerker bibliotheek (SBC-code 553010). Uitgaande van deze functies concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiseres 55,62% arbeidsongeschikt is. Nu de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.

Conclusie en gevolgen

7. Uwv heeft terecht geoordeeld dat eiseres per 27 januari 2022 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55,62% op de datum in geding. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.