Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 30;
- de akte overlegging nadere stukken van [eiser sub 1] c.s. met producties 22 en 23;
- de akte overlegging producties alsmede akte vermindering van eis van [eiser sub 1] c.s. met producties 24 tot en met 29;
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt en waarbij [eiser sub 1] c.s. spreekaantekeningen hebben overgelegd.
2.Waar gaat deze zaak over?
3.De beoordeling
De kern van het geschil
(…)
zonderonrechtmatige daad. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de verweren van de Gemeente dat de gestelde schade is ontstaan of ‘gedekt’ door het tweede dwangsombesluit, waartegen [eiser sub 1] c.s. geen rechtsmiddelen hebben aangewend. De rechtbank vindt niet alleen dat [eiser sub 1] c.s. voldoende hebben onderbouwd dat het eerste dwangsombesluit en de opvolgende civiele dwangsom van de voorzieningenrechter feitelijk hebben geleid tot de beëindiging van de verhuur, maar neemt ook aan dat in het hypothetische scenario zonder normschending in het geheel geen dwangsommen zouden zijn opgelegd door de Gemeente. Het oordeel van de bestuursrechter is immers duidelijk: de verhuur van de bovenverdiepingen van het pand zonder vergunning was onder de Huisvestingsverordening wél toegestaan. Hierdoor kan in het midden blijven of de Gemeente het tweede dwangsombesluit op juiste wijze kenbaar heeft gemaakt aan [eiser sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. zeggen namelijk het tweede dwangsombesluit niet te hebben ontvangen van de Gemeente, terwijl de Gemeente zegt het wel aangetekend te hebben verzonden, maar het bewijs van aangetekende verzending niet meer in haar bezit heeft.
“in bijzondere gevallen”een hogere dan een forfaitaire vergoeding voor die kosten toekennen. Daarvoor kan onder meer aanleiding bestaan als het bestuursorgaan tegen beter weten in een onjuist standpunt heeft gehandhaafd of indien sprake is van (ernstig) onzorgvuldig handelen van het bestuursorgaan. Voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter op dit punt is dan ook geen plaats, mede gezien dat [eiser sub 1] c.s. niet hebben onderbouwd dat zij als belanghebbende deze kosten redelijkerwijs niet op de voet van artikel 8:75 Awb aan de bestuursrechter (dan wel op de voet van art. 7:15 Awb aan het bestuursorgaan) hebben kunnen voorleggen.
mogelijknadere voorwaarden zullen stellen. De rechtbank vindt dat [eiser sub 1] c.s. hiermee hun vordering niet concreet genoeg hebben onderbouwd. De rechtbank overweegt daarbij dat een gevoel van onbehagen onvoldoende is om op grond van dit artikel een schadevergoeding te ontvangen. De vordering tot vergoeding van de reputatieschade wordt daarom afgewezen.
€ 5.535,75
€ 2.957,50(2,5 punten × tarief IV € 1.183,-)
4.De beslissing
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;