ECLI:NL:RBMNE:2023:4488

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
10633104 \ UV EXPL 23-174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een non-concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en twee besloten vennootschappen, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. De werknemer vorderde schorsing van een non-concurrentiebeding dat hem belemmerde om een nieuwe functie aan te nemen bij een concurrent, [onderneming 4]. De werknemer had eerder toestemming gevraagd aan zijn werkgever, [gedaagde sub 2], maar deze had dit geweigerd. De kantonrechter oordeelde dat het non-concurrentiebeding onbillijk was in verhouding tot de belangen van de werknemer, vooral gezien het feit dat de werknemer geen toegang had tot vertrouwelijke bedrijfsinformatie die een concurrentievoordeel zou kunnen opleveren. De kantonrechter schorste het non-concurrentiebeding en verkortte de opzegtermijn van de werknemer van twee naar één maand. Tevens werd [gedaagde sub 2] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de werknemer. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om een evenwicht te vinden tussen het beschermen van hun bedrijfsbelangen en het respecteren van de arbeidskeuzevrijheid van werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10633104 UV EXPL 23-174 MS/1270
Kort geding vonnis van 30 augustus 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.E. Burggraaf,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [A] ,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.H.F. Kluwen.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met producties uitgebracht.
1.2.
Op 23 augustus 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar de heer [eiser] is verschenen met zijn partner mevrouw [B] en zijn gemachtigde mr. A.E. Burggraaf. De heer [A] , general manager van [gedaagde sub 1] , is namens [gedaagde sub 1] verschenen. Namens [gedaagde sub 2] zijn verschenen de heer [C] , [.] -manager bij [gedaagde sub 2] , mevrouw [D] , HR-business partner bij [gedaagde sub 2] , mevrouw [E] , HR-manager bij [gedaagde sub 2] , en mr. A.H.F. Kluwen, gemachtigde van [gedaagde sub 2] . Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 6 september 2023 uitspraak zal worden gedaan. Deze uitspraak wordt echter vandaag al bij vervroeging gedaan.
1.3.
De gemachtigde van [eiser] heeft de kantonrechter bij e-mail van 24 augustus 2023 nog aanvullende stukken toegestuurd. De gemachtigde van [gedaagde sub 2] heeft bij e-mail van dezelfde dag hiertegen bezwaar gemaakt. De kantonrechter laat de door [eiser] toegezonden stukken op grond van artikel 13.3 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton buiten beschouwing, omdat zij zijn ingediend nadat uitspraak is bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 2] is een onderneming die verschillende soorten kazen en kaasvullingen produceert, zoals roomkaas, smeltkaas of vegan kaas. Zij is onderdeel van de [onderneming 1] .
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1972, is op 11 april 2011 als Medewerker Kwaliteitsdienst in dienst getreden bij [onderneming 2] B.V. Deze onderneming was ook onderdeel van de [onderneming 1] en richtte zich op de productie van yoghurt/toetjes. Zij heeft in mei 2014 haar naam gewijzigd in [onderneming 3] . [onderneming 3] heeft haar activiteiten op 14 mei 2019 beëindigd. [eiser] was vanaf maart 2019 al feitelijk bij [gedaagde sub 2] werkzaam en is daar na de bedrijfsbeëindiging van [onderneming 3] ook geplaatst. Hij houdt bij [gedaagde sub 2] onder meer toezicht op de naleving van hygiëneregels en keurt de eindproducten.
2.3.
[gedaagde sub 2] heeft [eiser] op zijn verzoek eind mei 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst verstrekt, die inhoudelijk nagenoeg hetzelfde is als de arbeidsovereenkomst die hij met [onderneming 2] en [onderneming 3] had. In deze arbeidsovereenkomst is vermeld dat [eiser] per 1 juni 2019 bij [gedaagde sub 2] in dienst is getreden in de functie van QC medewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De opzegtermijn van [eiser] bedraagt twee maanden. In de arbeidsovereenkomst is - net zoals in de eerder arbeidsovereenkomsten - in artikel 11 een non-concurrentiebeding opgenomen, dat als volgt luidt:
“Artikel 11 CONCURRENTIEBEDING
Tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst en gedurende één jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst, ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom de arbeidsrelatie ten einde is gekomen, is het de werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever niet toegestaan om op enigerlei wijze, direct of indirect, in Europa, voor, door of met één of meer anderen een onderneming te drijven of op enigerlei wijze werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn of een belang te hebben bij een bestaande of nog op te richten onderneming welke activiteiten of werkzaamheden verricht soortgelijk of aanverwant aan die welke worden verricht door het bedrijf van de werkgever of daarmee gelieerde ondernemingen.
Bij overtreding van het bovengenoemd verbod verbeurt werknemer ten behoeve van werkgever een onmiddellijk opvorderbare boete van € 5.000,-- per overtreding en tevens € 500,-- voor iedere dag da de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen. (…)”
2.4.
[eiser] heeft in maart 2023 een aanbod gekregen om bij [onderneming 4] (hierna: [onderneming 4] ) als product ontwikkelaar in dienst te treden. [onderneming 4] houdt zich onder meer bezig met de productie van smeltkaas en rookkaas en is in dat opzicht een directe concurrent van [gedaagde sub 2] . [eiser] heeft [gedaagde sub 2] verzocht hem toestemming te verlenen om bij [onderneming 4] in dienst te treden, maar dit heeft [gedaagde sub 2] met een beroep op het non-concurrentiebeding geweigerd.
2.5.
Op 5 juni 2023 heeft [gedaagde sub 2] haar medewerkers bericht dat zij het voornemen heeft om haar bedrijf per 1 juli 2023 aan [gedaagde sub 1] te verkopen en dat daarbij sprake zou zijn van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde sub 1] is een onderneming die smeltkaasproducten produceert en concurreert op dat vlak ook met [onderneming 4] .
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde sub 1] bij e-mail van 9 juni 2023 gevraagd of zij hem toestemming wil verlenen om bij [onderneming 4] in dienst te treden. [gedaagde sub 1] heeft deze toestemming niet gegeven. De heer [A] heeft bij e-mail van 14 juni 2023 namens [gedaagde sub 1] aangegeven dat [gedaagde sub 1] een buitenstaander is. Hij heeft bij e-mail van 23 juli 2023 verklaard dat [gedaagde sub 1] niet de werkgever van [eiser] is.
2.7.
[gedaagde sub 2] heeft [eiser] bij e-mail van 26 juli 2023 desgevraagd bericht dat hij nog steeds bij haar in dienst is maar dat dit de komende tijd kan wijzigen. [gedaagde sub 2] heeft tot aan de mondelinge behandeling geen verdere mededelingen aan [eiser] gedaan.

3.Het geschil

de vordering

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, dan wel één van hen beide, te veroordelen:
primair:
1. het tussen [gedaagde sub 2] en [eiser] overeengekomen non-concurrentiebeding te schorsen, zodanig dat het [eiser] is toegestaan om bij [onderneming 4] in dienst te treden om aldaar werkzaamheden te verrichten op het vlak van product development, als ook
2. de voor [eiser] geldende contractuele opzegtermijn van twee maanden te verkorten naar één maand (zodanig dat [eiser] tegen het einde van de kalender maand de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] respectievelijk [gedaagde sub 1] rechtsgeldig en regelmatig kan opzeggen);
subsidiair:voor het geval het non-concurrentiebeding niet geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, te bepalen dat [gedaagde sub 2] respectievelijk [gedaagde sub 1] gehouden is om aan [eiser] voor de duur van het non-concurrentiebeding maandelijks een vergoeding te voldoen ter grootte van € 549,60 bruto, teneinde het gemis aan inkomsten door het niet werkzaam kunnen zijn bij [onderneming 4] te compenseren;
primair en subsidiair:
1. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, dan wel één van hen beide, te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 2.843,50, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
2. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, dan wel één van hen beide, te veroordelen in de kosten van deze procedure.
de onderbouwing van de vordering
3.2.
[eiser] stelt primair dat het non-concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 BW moet worden vernietigd en daarop vooruitlopend moet worden geschorst, omdat hij in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] onbillijk door het beding wordt benadeeld. Hij stelt subsidiair dat het non-concurrentiebeding na de overname van [gedaagde sub 2] door [gedaagde sub 1] zwaarder zal gaan drukken en hij om die reden niet tot nakoming daarvan kan worden gehouden.
het verweer
3.3.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] stellen zich op het standpunt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Zij betwisten dat [eiser] in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] onbillijk door het beding wordt benadeeld en er daarom aanleiding is het non-concurrentiebeding te schorsen. Zij betwisten ook dat non-concurrentiebeding na een overname door [gedaagde sub 1] zwaarder op [eiser] zal gaan drukken.

4.De beoordeling

[gedaagde sub 1] is terecht gedagvaard

4.1.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het nog steeds de bedoeling is dat [gedaagde sub 2] door [gedaagde sub 1] wordt overgenomen en dat dit ieder moment kan gebeuren. [gedaagde sub 1] heeft daarnaast bevestigd dat zij [eiser] in dat geval aan het non-concurrentiebeding zal houden. Omdat [gedaagde sub 1] dus op korte termijn werkgever van [eiser] kan worden, is het volledig gerechtvaardigd dat [eiser] naast [gedaagde sub 2] ook [gedaagde sub 1] heeft gedagvaard. De kantonrechter zal daarom ook de door [gedaagde sub 1] gestelde belangen in haar beoordeling betrekken.
spoedeisendheid
4.2.
[eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij al in maart 2023 een aanbod heeft gekregen van [onderneming 4] om per 1 juni 2023 bij haar in dienst te treden en [onderneming 4] dit aanbod niet eindeloos gestand zal/kan doen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben het spoedeisend belang van [eiser] betwist en hebben gesteld dat [onderneming 4] de uitkomst van een bodemprocedure wel zal willen afwachten. Zij hebben deze stelling echter niet concreet onderbouwd en de kantonrechter acht het gelet op de duur van een bodemprocedure ook niet aannemelijk dat [onderneming 4] zo lang zal willen wachten. De conclusie luidt daarom dat [eiser] de spoedeisendheid van zijn vordering voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
toetsingskader
4.3.
Beoordeeld dient te worden of aannemelijk is dat de bodemrechter het non-concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , [eiser] door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van [eiser] enerzijds en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] anderzijds dienen dus tegen elkaar afgewogen te worden.
4.4.
De kantonrechter stelt daarbij voorop dat een non-concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden of om te bewerkstelligen dat een werknemer pas na betaling van een vergoeding kan vertrekken. Een werkgever die zijn werknemers aan zich wil binden, dient dat te doen door zorg te dragen voor goede, of in elk geval concurrerende arbeidsvoorwaarden, door zijn werknemers de mogelijkheid te geven zich te ontwikkelen en door hun inspanningen te waarderen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet wordt aangetast op een wijze dat dit bescherming verdient. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Deze voordelen gelden omgekeerd ook voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zelf, indien zij ervaren krachten in dienst nemen. Dit is dan ook onderdeel van het functioneren van een vrije markteconomie. Het beperken van die vrije markt door het maken van concurrentiebeperkende afspraken, wat daar verder ook van zij, behoort niet tot de belangen waarvoor een werkgever bescherming verdient ten koste van het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze. Het non-concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever op zichzelf, maar alleen tegen de door bijkomende omstandigheden optredende aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van de oude werkgever, waarvan de nieuwe werkgever geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij de nieuwe werkgever leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. Of bijvoorbeeld, doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. Het kenmerk van al deze gevallen is dat de oude werkgever een positie heeft verworven die de concurrent nog niet heeft.
het standpunt van [eiser]
4.5.
stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] geen belang hebben om hem aan het non-concurrentiebeding te houden, omdat zij geen benadeling hoeven te vrezen als hij overstapt naar [onderneming 4] . Hij stelt dat hij geen kennis heeft van bedrijfsgeheimen, productieprocessen en recepturen. Hij heeft geen persoonlijk contact met klanten en/of leveranciers en heeft ook geen kennis van tarieven, marges en/of afspraken met klanten en/of leveranciers. [eiser] stelt dat hij bij [gedaagde sub 2] geen vooruitzicht heeft op een verdere loopbaanontwikkeling of een loonsverhoging anders dan op grond van de cao, en dat daar na een overname door [gedaagde sub 1] geen verbetering in zal komen. Hij heeft in december 2022 nog bij [gedaagde sub 1] gesolliciteerd op een vacature van kwaliteitsmedewerker QA/QC, maar is toen afgewezen. Zijn belang om bij [onderneming 4] in dienst te treden is groot: de aangeboden functie sluit aan bij zijn vooropleiding, hij kan zich daarin verder ontwikkelen en hem is ook een groeitraject aangeboden. Hij heeft daarnaast zicht op een aanmerkelijke loonsverhoging. [eiser] stelt ten slotte dat hij al een lange periode aan het solliciteren is geweest, maar dat [onderneming 4] het enige bedrijf is dat hem een aanbod heeft gedaan.
het standpunt van [gedaagde sub 2]
4.6.
en [gedaagde sub 1] stellen dat [eiser] vanuit zijn rol als kwaliteitsmedewerker toegang heeft tot cruciale en zeer bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van [gedaagde sub 2] . Hij heeft een diepgaand inzicht verkregen in en veel kennis opgedaan van essentiële bedrijfsprocessen en in de werkwijze van [gedaagde sub 2] . Hij is op de hoogte van de productielijnen van [gedaagde sub 2] , de machines die worden gebruikt, de productieprocessen, de controlemethoden en de gehanteerde normen. Ook kent [eiser] , omdat hij de producten van [gedaagde sub 2] controleert, het productenpallet (sensorische eigenschappen) van [gedaagde sub 2] en beschikt hij over kennis van de precieze ingrediënten en samenstellingen van de door [gedaagde sub 2] geproduceerde producten. Het gaat om bijzonder waardevolle kennis en informatie voor concurrenten in de zeer competitieve markt waarin [gedaagde sub 2] opereert. [gedaagde sub 2] stelt verder dat [eiser] vanuit zijn functie contact heeft met leveranciers wanneer er klachten zijn over de kwaliteit van de geleverde producten en dat hij toegang heeft tot bedrijfsvertrouwelijke bestanden waarin onder meer klanten, leveranciers, de structuren en recepturen staan vermeld. [gedaagde sub 2] stelt dat als zij [eiser] toestemming zou geven om bij de directe concurrent [onderneming 4] te gaan werken die nota bene op 15 meter afstand van [gedaagde sub 2] is gevestigd, dit een volstrek onwenselijke precedentwerking heeft richting de rest van haar personeel. [gedaagde sub 2] betwist dat [eiser] bij [onderneming 4] meer zal gaan verdienen en dat hij daar wezenlijk andere werkzaamheden zal gaan uitvoeren. Ook wordt betwist dat zijn nieuwe werkzaamheden zouden aansluiten bij zijn vooropleiding. [gedaagde sub 2] stelt dat er ook bij haar en bij [gedaagde sub 1] voor [eiser] ruimte zou zijn om zich verder te ontwikkelen.
het standpunt van [gedaagde sub 1]
4.7.
heeft zich aangesloten bij het verweer van [gedaagde sub 2] . Zij heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt [gedaagde sub 2] op een zorgvuldige wijze met de werknemers over te nemen. Als zij de werkgever van [eiser] wordt, wil zij hem houden aan zijn non-concurrentiebeding omdat hij veel kennis heeft en [gedaagde sub 1] hem daarom graag in dienst krijgt.
de beoordeling
4.8.
De kantonrechter acht het op grond van de stellingen die partijen hebben ingenomen aannemelijk dat [eiser] een ervaren kwaliteitsmedewerker is. [gedaagde sub 2] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat [eiser] - naast de vakinhoudelijke kennis met betrekking tot controlewerkzaamheden die hij bij [gedaagde sub 2] heeft opgebouwd - door zijn functie bij [gedaagde sub 2] op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van [gedaagde sub 2] , waarvan [onderneming 4] geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij [onderneming 4] leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. [gedaagde sub 2] had dit concreet moeten maken. De enkele stelling van [gedaagde sub 2] dat [eiser] vanuit zijn functie toegang heeft tot bedrijfsvertrouwelijke bestanden waarin onder meer klanten, leveranciers, de structuren en recepturen staan vermeld - als dit al juist zou zijn - betekent nog niet dat [eiser] daar feitelijk van op de hoogte is. [gedaagde sub 2] heeft ook onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [eiser] zo intensief samenwerkt met bepaalde leveranciers van [gedaagde sub 2] dat te vrezen is dat deze leveranciers met [eiser] zullen overstappen naar [onderneming 4] . Een belangrijk argument van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] om aan het non-concurrentiebeding vast te houden is het voorkómen van precedentwerking omdat zij niet willen dat er meer werknemers naar [onderneming 4] vertrekken. Voor zover het gaat om werknemers die niet vanuit hun functie op de hoogte zijn van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van [gedaagde sub 2] , is het non-concurrentiebeding daar echter niet voor bedoeld.
4.9.
Gezien het voorgaande hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat zij een te beschermen belang hebben bij hun beroep op het non-concurrentiebeding. [eiser] heeft van zijn kant wel aannemelijk gemaakt dat hij er belang bij heeft om bij [onderneming 4] als product ontwikkelaar in dienst te kunnen treden omdat hij zich daar vakinhoudelijk verder zal kunnen ontwikkelen en - in ieder geval op de langere termijn - meer zal kunnen verdienen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben onvoldoende onderbouwd dat dit bij hen ook mogelijk zal zijn.
4.10.
De kantonrechter acht het gelet hierop aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat het non-concurrentiebeding vernietigd dient te worden omdat [eiser] , in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De vordering van [eiser] tot gedeeltelijke schorsing van dit beding zal daarom worden toegewezen.
verkorting opzegtermijn
4.11.
[eiser] vordert verkorting van zijn opzegtermijn van twee maanden naar één maand. Hij stelt dat [gedaagde sub 2] zich jegens hem als een uiterst onzorgvuldig handelend werkgever heeft opgesteld en dat [gedaagde sub 1] ook grovelijk in strijd handelt met hetgeen in het maatschappelijk verkeer als zorgvuldig geldt, door zich ten onrechte op het non-concurrentiebeding te beroepen en geen duidelijkheid te geven over de vraag of en wanneer [gedaagde sub 1] zijn werkgever zal worden.
4.12.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] [gedaagde sub 2] al in maart 2023 om toestemming heeft verzocht om bij [onderneming 4] in dienst te treden en dat [gedaagde sub 2] dit zonder goede reden heeft geweigerd. [gedaagde sub 2] heeft vervolgens bij haar werknemers de indruk gewekt dat zij per 1 juli 2023 bij [gedaagde sub 1] in dienst zouden treden, waarna [eiser] zich begrijpelijkerwijs tot [gedaagde sub 1] heeft gewend om toestemming te krijgen voor de indiensttreding bij [onderneming 4] . [gedaagde sub 1] heeft vervolgens ontkend dat zij de werkgever van [eiser] was en heeft ook geen informatie verstrekt over de vraag wanneer zij dit wel zou worden. [gedaagde sub 2] heeft hier ook geen informatie over gegeven. Er is met name als gevolg van de onduidelijkheid die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] over het werkgeverschap hebben laten ontstaan veel tijd verlopen sinds [eiser] in maart 2023 voor het eerst om toestemming vroeg om naar [onderneming 4] over te gaan. Onder deze omstandigheden verzetten de eisen van goed werkgeverschap zich ertegen dat [gedaagde sub 2] hem aan de opzegtermijn van twee maanden houdt. Hetzelfde geldt voor [gedaagde sub 1] als zij de werkgever van [eiser] wordt. De kantonrechter zal de opzegtermijn daarom verkorten tot één maand.
buitengerechtelijke kosten
4.13.
[eiser] vordert vergoeding van de daadwerkelijk door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 2.843,50. De kantonrechter deelt het standpunt van [eiser] dat [gedaagde sub 2] in strijd met de eisen van goed werkgeverschap heeft gehandeld
door zich ten onrechte op het non-concurrentiebeding te beroepen en geen duidelijkheid te geven over de vraag of en wanneer [gedaagde sub 1] zijn werkgever zal worden. Dit terwijl [eiser] zich tegenover [gedaagde sub 2] constructief heeft opgesteld om buiten rechte tot een oplossing te komen. [eiser] heeft als gevolg van de opstelling van [gedaagde sub 2] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten gemaakt die op de voet van artikel 6:96 lid 2 onder c BW voor vergoeding in aanmerking komen. Het bedrag dat [eiser] heeft gevorderd is ook redelijk en zal daarom worden toegewezen.
kosten
4.14.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Zij zullen ieder de helft van de dagvaardingskosten van in totaal € 218,88 moeten betalen. Dat is een bedrag van € 109,44 voor ieder van hen. Zij zullen daarnaast hoofdelijk worden veroordeeld in het door [eiser] betaalde griffierecht van € 244,-- en het salaris gemachtigde van € 793,-- (in totaal een bedrag van € 1.037,--).

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
schorst het tussen [gedaagde sub 2] en [eiser] overeengekomen non-concurrentiebeding, zodanig dat het [eiser] is toegestaan om bij [onderneming 4] in dienst te treden om aldaar werkzaamheden te verrichten op het vlak van product development;
5.2.
verkort de voor [eiser] geldende contractuele opzegtermijn van twee maanden naar één maand (zodanig dat [eiser] tegen het einde van de kalendermaand de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] dan wel [gedaagde sub 1] rechtsgeldig en regelmatig kan opzeggen);
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.843,50 aan buitengerechtelijke kosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 109,44 voor de dagvaarding;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 109,44 voor de dagvaarding;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.037,-- (bestaande uit € 244,-- voor griffierecht en € 793,-- voor salaris gemachtigde);
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.