ECLI:NL:RBMNE:2023:4484

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/16/537166 / HA ZA 22-218
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door uitlatingen in televisieprogramma; toetsing aan artikel 10 lid 2 EVRM

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als accountant en belastingadviseur, en een gedaagde, die in een televisieprogramma uitlatingen heeft gedaan over de beroepsmatige reputatie van de eiser. De eiser, die eerder als advocaat heeft gewerkt, vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door bepaalde uitlatingen te doen in het programma, waarin de gedaagde twijfels uitsprak over de echtheid van een verklaring van de moeder van de gedaagde, die de eiser had gebruikt in een tuchtrechtelijke procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de gedaagde geen onrechtmatig handelen opleveren, omdat deze voldoende feitelijk waren onderbouwd en de gedaagde zijn mening heeft geuit over de brief en de omstandigheden rondom de coaching van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde recht had op vrijheid van meningsuiting, zoals beschermd door artikel 10 EVRM, en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de uitlatingen schade aan zijn reputatie hadden veroorzaakt. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/537166 / HA ZA 22-218
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.P. Sanchez Montoto te Amstelveen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 13;
  • de conclusie van antwoord;
  • de nagekomen producties 14 t/m 16 van [eiser] ;
  • twee nagekomen producties van [gedaagde] .
1.2.
Op 29 juni 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier. Mr. Sanchez Montoto heeft spreekaantekeningen overhandigd, die hij deels heeft voorgedragen. Partijen hebben om een vonnis gevraagd, waarna is bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] is werkzaam als accountant en belastingadviseur. Voorheen was hij ook werkzaam als advocaat. Op 14 september 2020 is hij door de Raad van Discipline van het tableau geschrapt, waardoor hij niet langer het beroep van advocaat mag uitoefenen. Deze beslissing is op 23 april 2021 door het Hof van Discipline bekrachtigd.
2.2.
Op 9 februari 2021 is in het televisieprogramma [naam televisieprogramma] van AVROTROS aandacht besteed aan het handelen van [eiser] en zijn tuchtrechtelijke veroordelingen (hierna: de uitzending). Het 17 minuten durende item over [eiser] is vervolgens onder de titel ‘
[titel aflevering televisieprogramma]’ op de website van AVROTROS [naam televisieprogramma] en haar YouTube kanaal geplaatst. Inmiddels is de uitzending niet meer online beschikbaar.
2.3.
In de uitzending is onder meer een interview getoond met [gedaagde] , de zoon van wijlen mevrouw [A] (hierna: [A] ), over een getypte brief van 13 februari 2020 gericht aan [eiser] met [A] als ondertekenaar (hierna: de brief). Daarin staat een positieve verklaring over de door [eiser] vanaf augustus 2019 bij [A] gevolgde coaching. [eiser] heeft de brief gebruikt in de hoger beroepsprocedure bij het Hof van Discipline waarin werd beslist over zijn schrapping als advocaat.
2.4.
[eiser] vordert in deze procedure - kort gezegd - dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] door in de uitzending bepaalde uitlatingen over de brief te doen en om [gedaagde] te veroordelen om een rectificatie te plaatsen op de voorpagina van diverse landelijke kranten. [gedaagde] voert hiertegen verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten.
2.5.
De rechtbank oordeelt dat de gedane uitlatingen geen onrechtmatig handelen opleveren en zal de vorderingen daarom afwijzen en [eiser] veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief. Hierna licht de rechtbank dat oordeel toe.

3.De beoordeling

De uitlatingen waar het om gaat

3.1.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat hij tijdens de uitzending op onrechtmatige wijze de eer en goede naam van [eiser] heeft aangetast door over de brief - samengevat - te verklaren dat het naar zijn mening wegens de ziekte van zijn moeder onmogelijk zou zijn geweest dat zij met de brief en dus ook met de coaching enige bemoeienis heeft gehad en zij haar brieven ook steeds met “ [A] ” en niet met “ [A] ” ondertekende, en daarmee bij kijkers en derden de indruk heeft gewekt dat de brief en de handtekening daaronder vervalst zijn.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] bevestigd dat de verwijten zien op de volgende uitlatingen van [gedaagde] tijdens het getoonde interview [1] :
1. Presentator: “(…) En dan komt mijn overleden collega [A] in beeld. Jarenlang niet alleen een geliefd collega, maar ook een boegbeeld van de [naam omroep] . [eiser] moet namelijk van de rechter zijn leven beteren en daarom volgde hij een coachingstraject bij [A] , zo meldt onder andere De Telegraaf. [A] zoon [gedaagde] heeft het artikel ook gelezen. Dat blijkt als wij contact met hem zoeken.”
[gedaagde] : "
Het ergste vind ik nog dat, dus hij wordt geschrapt van het tableau. Hij gaat in hoger beroep bij het Hof van Discipline. Hij, in zijn verweer noemt hij mijn moeder als zijn coach. Vervolgens krijg ik een verklaring onder ogen die mijn moeder geschreven zou hebben, waarin zij dus verklaart dat zij hem gecoacht heeft van augustus 2019 tot en met februari 2020. Om je daar even een klein inkijkje in te geven; het grootste deel van die tijd was ze gewoon ernstig ziek en was ze vijf keer in de week was ze gewoon in het ziekenhuis. Er was voor een heel groot gedeelte van die periode elke dag iemand bij haar thuis. Ze was helemaal niet aan het werk. Ze deed helemaal niets op dat moment met werk. Ze was veels te veel bezig met haar genezingsproces.”
2. Voice-over: “ [eiser] komt toch met een document op de proppen waarmee hij beweert dat hij zijn leven gebeterd heeft, dankzij [A] .”
[gedaagde] :
"De lay-out klopt naar mijn mening al helemaal niet. Dat logo staat scheef. De tekst aan de zijkant staat op de verkeerde hoogte. Gewoon vreemd. Dan heb je nog de schrijfstijl. De schrijfstijl pas helemaal niet bij mijn moeder. Mijn moeder leerde iedereen om zo min mogelijk formeel taalgebruik te gebruiken, in haar trainingen. En dit staat vol met formeel taalgebruik. Daarnaast zei mijn moeder tegen iedereen: korte zinnen gebruiken. Zoveel mogelijk punten in je verhaal. Hier zitten zinnen tussen van vier regels. Het past gewoon niet bij de schrijfstijl van mijn moeder. Het is getekend met daaronder [A] , maar mijn moeder schreef volgens mij altijd gewoon [A] . Ik heb haar nog nooit ergens [A] onder zien zetten. Gewoon vreemde dingen.”
3. Voice-over: [naam televisieprogramma] krijgt de digitale versie van een document zoals [eiser] dat bij het tuchtcollege heeft ingeleverd ook onder ogen. Met behulp van grafische software zien we nog meer opvallende zaken. Het document bestaat uit verschillende delen. Zo staat de handtekening in een aparte laag. Wat ook opvalt aan de handtekening is dat er een lusje digitaal is toegevoegd. Als we de naam onder de brief bekijken, valt ons op dat zowel de 'm' als de 'urg' bewerkt lijkt. Mogelijk zijn deze letters later handmatig toegevoegd. Ook hebben we het originele briefpapier van [A] in handen. Als we dat op het twijfelachtige document leggen, zien we dat het simpelweg niet past. Daarnaast zien we allerlei slordigheden. Dat er twijfel over de echtheid van deze brief bestaat, is volgens [naam televisieprogramma] logisch.
[gedaagde] :
"En hoe kun je dan dit indienen bij het Hof van Discipline in jouw verweer? Ik vind het gewoon echt onvoorstelbaar en dat is ook de reden dat ik hier zit. Omdat ik gewoon echt heel duidelijk wil maken aan iedereen die dat artikel heeft gelezen dat ik niet geloof dat mijn moeder daar ook maar één seconde mee te maken heeft gehad. Ik ben zelf drie, vier keer per week bij d’r thuis geweest. Ze vertelde me alles. Ze heeft het hier nooit over gehad. Het is gewoon in mijn mening onmogelijk."
Het juridisch kader
3.3.
[eiser] stelt dat hij in zijn eer en goede naam is aangetast en dat hij mede als gevolg van de uitlatingen van [gedaagde] in zijn praktijk als accountant en belastingadviseur schade heeft geleden, omdat na de uitzending jarenlange klantrelaties zijn beëindigd en zich geen nieuwe klanten hebben gemeld. Deze stelling van [eiser] ziet op de aantasting van de beroepsmatige reputatie van [eiser] . Hij heeft niet, althans onvoldoende gesteld dat er daarnaast ook sprake is van aantasting van zijn persoonlijke integriteit. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] weliswaar aangevoerd dat [eiser] na de uitzending diverse dreigementen heeft ontvangen van onbekende personen, waaronder een e-mail waarin is gedreigd met het laten ontploffen van een granaat bij de woning van [eiser] . Maar de enkele opmerking dat vanwege de moord op advocaat [B] destijds een zeer onzekere tijd was aangebroken voor advocaten en de dreigementen daardoor vele malen harder aankwamen bij [eiser] , is onvoldoende om te kunnen spreken van een schending van zijn persoonlijke integriteit.
3.4.
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) volgt dat een beroep op bescherming van de bedrijfs- of beroepsmatige reputatie onder artikel 8 EVRM - recht op eerbiediging van het privéleven - kan vallen, wanneer de aantasting van de reputatie dusdanig (ernstig) van aard is, dat daardoor een belemmering ontstaat van het genot op het recht op respect voor het privéleven. [2] Schending van de reputatie wordt dus niet per definitie aangemerkt als schending van de persoonlijke integriteit die wordt beschermd door artikel 8 EVRM. [eiser] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de aantasting van zijn beroepsmatige reputatie van dusdanige aard is dat sprake is van een aantasting van het recht op zijn privéleven, anders dan waar hij handelend als professional aan wordt blootgesteld. Daarom zal de rechtbank beoordelen of in dit geval het recht van [gedaagde] om zich in vrijheid te kunnen uiten op grond van artikel 10 lid 2 EVRM beperkt moet worden ter bescherming van de beroepsmatige reputatie van [eiser] .
3.5.
Toewijzing van de gevorderde rectificatie zou een beperking vormen op het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] . Dit recht wordt beschermd door artikel 10 EVRM. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10 lid 2 EVRM worden beperkt om een reputatie te beschermen. Een dergelijke beperking is toegestaan, als deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in dat tweede lid genoemde belangen. Daarnaast moet de verzochte beperking proportioneel zijn. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Uit jurisprudentie volgt dat de volgende factoren een rol kunnen spelen:
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de beschikbare feiten;
  • de mate waarin de openbaarmaking een bijdrage levert aan een (publiek) debat van
algemeen belang;
- de mate van bekendheid van de betrokken persoon en het eerder gedrag van de
betrokken persoon in verhouding tot de media;
- de inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie.
Deze - niet limitatieve - omstandigheden wegen niet even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden toegekend, hangt af van het concrete geval.
Uitwerking
Steun in het beschikbare feitenmateriaal
3.6.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] te stellig verkondigd dat de brief niet van zijn moeder kon zijn geweest en dat zij nooit op deze wijze tekende en daarmee bij het publiek de indruk gewekt dat de ondertekening van de verklaring niet klopt en de verklaring vervalst is. [gedaagde] had kunnen en moeten beseffen dat hij aan de hand van een kopie van de brief nooit op adequate wijze de juistheid of echtheid van de verklaring/handtekening van zijn moeder had kunnen beoordelen. Hij is ook geen deskundige op het gebied van handschriften, dus enige terughoudendheid was op zijn plaats. [gedaagde] is bovendien in het bezit van een overeenkomst van geldlening, waarin [A] wel degelijk met [A] heeft getekend. Dit maakt de opmerking daarover onwaar en ongefundeerd. Het recht op vrijheid van meningsuiting laat geen ruimte voor het in het openbaar doen van rancuneuze uitlatingen en stellingen die ongefundeerd en welbewust onwaar zijn en worden geuit als de waarheid, aldus [eiser] .
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewoordingen die [gedaagde] heeft gebruikt voldoende duidelijk dat hij alleen zijn visie geeft over de brief met daarin de verklaring over de coaching, aan de hand van zijn ervaringen en bedenkingen. Zo zegt hij onder andere: “Het ergste
vind iknog dat…”, “Om je daar even
een klein inkijkje in te geven…”, “De lay-out klopt
naar mijn meningal helemaal niet.”, “
Gewoon vreemd.”, “
Het past gewoon nietbij de schrijfstijl van mijn moeder. “, “… mijn moeder schreef
volgens mijaltijd gewoon [A] .”, “
Gewoon vreemde dingen.”, “
Ik vindhet gewoon echt onvoorstelbaar…”, “…
dat ik niet geloofdat mijn moeder daar ook maar één seconde mee te maken heeft gehad.” en “Het is gewoon
in mijn meningonmogelijk
.”. Over de echtheid van de handtekening heeft [gedaagde] zich niet uitgelaten. In de visie van [gedaagde] ligt zijn mening besloten en dat leent zich om die reden minder voor feitelijke onderbouwing. [3] [gedaagde] heeft zijn visie onder meer onderbouwd door er op te wijzen dat zijn moeder in die periode ernstig ziek was en daarom niets met werk deed, dat zij een hele andere schrijfstijl had en gewoonlijk tekende met “ [A] ” en dat zij nooit met [gedaagde] hierover gesproken heeft, terwijl ze alles aan hem vertelde. [eiser] heeft dit niet betwist en daarmee zijn de uitlatingen voldoende feitelijk onderbouwd. Dat [gedaagde] wist dat zijn moeder eerder een overeenkomst met [A] heeft ondertekend, maakt zijn uitlating over de wijze van ondertekening door zijn moeder niet onwaar en ongefundeerd. Uit de context waarin de uitlating is gedaan blijkt dat zijn uitlating ziet op het ondertekenen van door [A] zelf opgestelde stukken en dus niet op de wijze van ondertekening van officiële, door derden opgemaakte stukken.
Bijdrage aan een (publiek) debat van algemeen belang
3.8.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] uit rancune vanwege een conflict over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder de AVROTROS benaderd en melding gemaakt van het handelen van [eiser] en zijn tuchtrechtelijk verleden en daarbij een kopie van de brief aan AVROTROS gegeven. Het tuchtrechtelijke verleden van [eiser] was namelijk al bekend en de kopie van de brief en de informatie over de werkzaamheden van [eiser] als executeur kunnen alleen van [gedaagde] afkomstig zijn geweest. [eiser] vindt het onterecht dat de echtheid van de brief is opgebracht, omdat dat bezijden het onderwerp van het televisieprogramma was.
3.9.
[gedaagde] heeft betwist dat het item op zijn initiatief tot stand is gekomen. Volgens [gedaagde] was AVROTROS al bezig met een onderzoek naar [eiser] en door een artikel uit de Telegraaf in 2020 bekend met de naam van zijn moeder als coach. Daarop heeft AVROTROS hem benaderd voor een interview en hem toen geconfronteerd met een kopie van de brief en daarop heeft hij gereageerd. Dit wordt deels bevestigd door de uitlating van de presentator voorafgaand aan uitlating 1 van [gedaagde] (zie citaat 1 bij 3.2.). Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] de publiciteit heeft gezocht, zoals [eiser] stelt. Een voldoende onderbouwing daarvoor, ontbreekt.
3.10.
De uitzending is gewijd aan de handel- en werkwijze van [eiser] , de vele tuchtrechtelijke procedures die hebben geleid tot zijn schorsingen als advocaat en de procedure over zijn schrapping als advocaat. Vanuit het algemeen belang bezien is er genoeg reden om daaraan aandacht te besteden en het publiek te waarschuwen voor deze misstanden. De uitlatingen van [gedaagde] over de brief met daarin de verklaring over de door [eiser] gevolgde coaching past binnen de reikwijdte van dat onderwerp. [eiser] heeft de brief ingebracht in de hoger beroepsprocedure tegen zijn schrapping als advocaat, om aan te tonen dat er verbetering is opgetreden in zijn gedrag na het volgen van een coachingstraject. Dat is relevant om te benoemen. Dat en waarom [gedaagde] bedenkingen heeft bij de echtheid van de in de brief afgelegde verklaring over het coachingstraject is eveneens relevant om te bespreken.
Bekendheid en gedrag van de betrokkene
3.11.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] een bekende advocaat was, die al jarenlang met enige regelmaat in de media kwam. Hij trad op als raadsman van zogenoemde zwartspaarders en verscheen en reageerde in de media vanwege strafzaken en procedures tegen de Belastingdienst, die hij deed. Ook staat hij bekend als advocaat met uitzonderlijk veel tuchtrechtelijke veroordelingen op zijn naam. [eiser] heeft dit niet weersproken. Dit betekent dat [eiser] moet worden aangemerkt als een publiek figuur die met regelmaat de publiciteit opzoekt en die zich om die reden meer kritiek over zijn handelen moet laten welgevallen.
Inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie
3.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] aangevoerd dat de uitzending grote impact heeft gehad op het publiek. Het tuchtrechtelijke verleden van [eiser] is aan de orde gesteld en daarbij de opmerkingen van [gedaagde] over de brief. Dat laatste heeft voor [eiser] extra nadelige gevolgen gehad voor het uitoefenen van zijn werkzaamheden. Kijkers denken dat [gedaagde] het wel zal weten, omdat hij de zoon van [A] is en trekken daarom de conclusie dat deze advocaat het wel erg bont heeft gemaakt. Volgens [eiser] had [gedaagde] niet zo stellig moeten zijn in zijn uitlatingen, omdat hij wist dat het om een kopie van de brief ging en daarom enige terughoudendheid op zijn plaats was. Na de uitzending werden jarenlange klantrelaties beëindigd vanwege gebrek aan vertrouwen in [eiser] en ontving [eiser] meerdere dreigementen.
3.13.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij geen publiek figuur is aan wiens uitlatingen een bepaalde mate van gezag toekomt. Het stond hem vrij zijn bedenkingen en mening te uiten over de echtheid van de verklaring van zijn moeder. De uitzending over [eiser] gaat in de kern over het feit dat [eiser] uitzonderlijk vaak met het tuchtrecht in aanraking is geweest. De uitlatingen van [gedaagde] maken daar slechts een ondergeschikt deel van uit en de impact en ernst daarvan zijn in het geheel bezien beperkt. Het is daarom niet aannemelijk dat er klanten zijn weggegaan of weggebleven als gevolg van die uitlatingen van [gedaagde] en ook niet dat het granaatdreigement daarmee in verband staat. [eiser] is door AVROTROS in de gelegenheid gesteld om weerwoord te geven, maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt.
3.14.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals gezegd is het item over [eiser] gewijd aan zijn handel- en werkwijze, die onder meer heeft geleid tot vele tuchtrechtelijke maatregelen en de procedure tot schrapping van [eiser] als advocaat. De reputatieschade die daaruit voortvloeit is daarmee het gevolg van het gedrag van [eiser] zelf. Aan de uitlatingen van [gedaagde] komt in dat verband weinig gewicht toe. [gedaagde] heeft alleen zijn visie gegeven over de brief, die hij voldoende feitelijk heeft onderbouwd, en hij is geen gezaghebbend persoon, zodat daaraan minder waarde toekomt. Daarbij heeft [eiser] afgezien van de mogelijkheid om daarop te reageren met een weerwoord. Gelet op dit alles heeft [eiser] onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de gestelde geleden zakelijke schade en geuite dreigementen het gevolg zijn van de uitlatingen van [gedaagde] . Uit de overgelegde e-mail met het granaatdreigement blijkt dit causaal verband niet en uit de overgelegde verklaringen valt niet op te maken dat de uitlatingen van [gedaagde] doorslaggevend zijn geweest bij het besluit van klanten om niet langer gebruik te maken van de diensten van [eiser] .
Slotsom
3.15.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de uitlatingen van [gedaagde] niet onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . Om die reden zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht en rectificatie afwijzen. Bij deze stand van zaken hoeft het aangevoerde over de schadebeperkingsplicht geen bespreking meer.
Proceskosten
3.16.
[eiser] krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
De rechtbank ziet in wat [gedaagde] heeft aangevoerd geen reden om [eiser] in de werkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen. Volgens vaste jurisprudentie is dat slechts onder buitengewone omstandigheden mogelijk, bijvoorbeeld als het instellen van de vordering gelet op de evidente ongegrondheid ervan in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten te blijven. Daarbij past terughoudendheid vanwege het recht op toegang tot de rechter dat mede is gewaarborgd door artikel 6 EVRM. [4] In dit geval kan niet worden gezegd dat de stellingen van [eiser] bij voorbaat kansloos waren. Zonder nadere onderbouwing valt ook niet in te zien waarom [gedaagde] meer kosten heeft moeten maken als gevolg van het feit dat deze procedure niet tegelijk is gevoerd met de procedure van [eiser] tegen AVROTROS over dezelfde uitzending. Ook het feit dat [eiser] meerdere procedures tegen [gedaagde] heeft aangespannen en vele procedures tegen anderen, leidt niet tot de conclusie dat er in deze procedure sprake is van misbruik van procesrecht. De proceskosten van [gedaagde] worden conform het liquidatietarief vastgesteld op:
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.510,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023. [5]

Voetnoten

1.De citaten zijn overgenomen uit de transcriptie van het item in de uitzending (productie 5 bij dagvaarding).
2.EHRM 28 april 2009, zaaknr. 39311/05 (
3.EHRM 23 mei 1991, ECLI:NL:XX:1991:AD1416 (
4.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BV7828 en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366.
5.type: ID/4198