ECLI:NL:RBMNE:2023:4467

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/697 en UTR 22/698
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waardes en machtigingseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door Mr. D.A.N. Bartels MRE, die veronderstellenderwijs handelde namens de eiser. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de waardering van onroerende zaken door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. De rechtbank oordeelde dat het op de weg van de gemachtigde lag om duidelijkheid te verschaffen over de identiteit van de eiser en om een geldige machtiging te overleggen. De rechtbank had eerder al aangegeven dat het beroep niet voldeed aan de gestelde voorwaarden en had Bartels in de gelegenheid gesteld om dit te herstellen. Ondanks meerdere verzoeken om een ondertekende machtiging, kon de rechtbank niet vaststellen dat Bartels bevoegd was om namens de eiser beroep in te stellen. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en kwam de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de eiser immateriële schade had geleden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/697 en UTR 22/698
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen
Mr. D.A.N. Bartels MRE veronderstellenderwijs handelend namens [eiser], te [plaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [plaats], verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).

Procesverloop

Met de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waardes van [adres 1] in [gemeente 1] (UTR 22/697) en [adres 2] (UTR 22/698) in [gemeente 2] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2020.
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de onroerende zaken ook aanslagen onroerendezaakbelasting en aanslagen watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 24 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard de WOZ-waardes gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 10 juli 2023. Bartels was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, M. Boerlage, vergezeld door [A] (taxateur).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Het beroep is ingesteld door Bartels.
2. De rechtbank heeft bij brief van 21 februari 2022 Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging ondertekend door [eiser] , waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen, alsnog toe te sturen.
3. In deze brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
4. Bartels heeft bij brief van 18 maart 2022 gereageerd op de brief van 21 februari 2022 en heeft een ondertekende volmacht van “februari/maart/april 2021” overgelegd. In deze volmacht machtigt [B] Bartels om (onder meer) beroep in te stellen.
5. De rechtbank heeft bij brief van 26 april 2022 Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging te overleggen, ondertekend door [eiser] , waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
6. Ook in deze brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
7. Bartels heeft bij brief van 17 mei 2022 gereageerd op de brief van 26 april 2022 en heeft een ondertekende volmacht van “februari/maart/april 2021” overgelegd. In deze volmacht machtigt [B] Bartels om (onder meer) beroep in te stellen.
8. De rechtbank kan met de volmachten niet vaststellen dat Bartels bevoegd is om namens eiser ( [eiser] ) beroep in te stellen. Op de zitting heeft verweerder laten weten dat er ook een [B] in zijn systemen voorkomt, zodat Bartels’ stelling dat [B] dezelfde persoon is als [eiser] niet gevolgd wordt. Het lag op de weg van Bartels om duidelijkheid te verschaffen over de identiteit van eiser, en om bijvoorbeeld met een kopie van een legitimatiebewijs aan te tonen dat de machtiging door eiser is ondertekend. Bartels heeft met de brieven van 18 maart 2022 en 17 mei 2022 de door de rechtbank gevraagde – maar onherleidbare – stukken toegestuurd, kort na de brieven van de rechtbank. Met de brieven van 21 februari 2022 en 26 april 2022 is Bartels in de gelegenheid is gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van D. Burggraaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer). Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat. U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.