ECLI:NL:RBMNE:2023:4435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/3204
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsrecht op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn bijstandsrecht op grond van de Participatiewet per 1 juli 2023 ingetrokken zag, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.

De voorzieningenrechter overweegt dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In dit geval, waarin het gaat om een financieel geschil, is dat niet snel aan de orde. De voorzieningenrechter stelt vast dat na afloop van de bodemprocedure het geschil alsnog kan worden opgelost, bijvoorbeeld door terugbetaling van het bedrag met wettelijke rente. Er moet sprake zijn van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood om spoedeisend belang aan te nemen, maar dat is hier niet aangetoond.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door de intrekking van zijn bijstandsrecht niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien en heeft bankafschriften overgelegd ter onderbouwing van zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden om te concluderen dat er sprake is van een situatie die een onmiddellijke voorziening vereist. Bovendien is het onduidelijk of verzoeker een volledig beeld van zijn financiële situatie heeft gegeven.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3204

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en

Het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het recht van verzoeker op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 juli 2023 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat hij door de intrekking van het recht op bijstand niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien. Er is volgens verzoeker sprake van broodnood. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft verzoeker bankafschriften over de periode van 1 mei 2023 tot en met 24 juli 2023 van zijn ABN Amro-bankrekening eindigend op nummer [nummer 1] ingebracht.
4. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van omstandigheden die maken dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Het is de voorzieningenrechter onduidelijk of verzoeker met de overgelegde bankafschriften een volledig beeld van zijn financiële situatie heeft gegeven. Uit de bankafschriften blijkt namelijk dat verzoeker in de periode van mei tot en met juli 2023 een groot aantal (36) interne overboekingen heeft gedaan naar een ABN Amro-bankrekening eindigend op [nummer 2] op naam van [verzoeker] .
De griffier heeft de voormalige gemachtigde van verzoeker op 8 augustus 2023 telefonisch verzocht om binnen één week aanvullend bankafschriften van de ABN Amro-bankrekening eindigend op [nummer 2] in te brengen. De voormalige gemachtigde heeft zich op 14 augustus 2023 onttrokken aan de zaak. Telefonisch heeft de voormalige gemachtigde op 15 augustus 2023 tegenover de griffier verklaard het verzoek van 8 augustus 2023, inclusief reactietermijn, aan verzoeker te hebben doorgegeven. De griffier heeft hierop telefonisch de reactietermijn verlengd naar 18 augustus 2023. Tot op heden zijn er door of namens verzoeker geen bankafschriften van de ABN Amro-bankrekening van verzoeker eindigend op [nummer 2] overgelegd. De voorzieningenrechter kan dus niet vaststellen wat verzoeker aan saldo op zijn bankrekeningen gezamenlijk heeft staan.
5. Uit de wel overgelegde bankafschriften eindigend op [nummer 1] blijkt verder dat verzoeker, naast de bijstandsuitkering, op 20 juni 2023 en op 20 juli 2023 voorschotten zorgtoeslag van de Belastingdienst heeft ontvangen. Op de bankafschriften zijn geen afschrijvingen van vaste lasten of woonkosten te zien, behalve afschrijvingen ten behoeve van een zorgverzekering en een betalingsregeling met het CAK. Dat verzoeker de bezwaarprocedure niet kan afwachten en onmiddellijk (financiële) hulp nodig heeft, ziet de voorzieningenrechter ook gelet hierop niet. Er is daarom niet gebleken dat sprake van een situatie die een onmiddellijke voorziening vereist. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 augustus 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.