In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn bijstandsrecht op grond van de Participatiewet per 1 juli 2023 ingetrokken zag, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.
De voorzieningenrechter overweegt dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In dit geval, waarin het gaat om een financieel geschil, is dat niet snel aan de orde. De voorzieningenrechter stelt vast dat na afloop van de bodemprocedure het geschil alsnog kan worden opgelost, bijvoorbeeld door terugbetaling van het bedrag met wettelijke rente. Er moet sprake zijn van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood om spoedeisend belang aan te nemen, maar dat is hier niet aangetoond.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door de intrekking van zijn bijstandsrecht niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien en heeft bankafschriften overgelegd ter onderbouwing van zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden om te concluderen dat er sprake is van een situatie die een onmiddellijke voorziening vereist. Bovendien is het onduidelijk of verzoeker een volledig beeld van zijn financiële situatie heeft gegeven.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.