11. De burgemeester neemt aan dat verzoeker in harddrugs handelt en vindt niet dat verzoeker het tegendeel aannemelijk heeft gemaakt. De voorzieningenrechter heeft, op basis van wat er nu ligt, twijfels over die aanname en dat oordeel van de burgemeester. Daartoe is het volgende van belang.
11. Verzoeker heeft op de zitting verklaard dat hij ADHD heeft en dat het geneesmiddel Ritalin niet altijd goed voor hem werkt. Op die momenten heeft hij wel veel baat bij amfetamine. Hij gebruikt in het kader van zelfmedicatie dan maximaal een paar gram per dag. De aangetroffen harddrugs in de woning waren volgens hem allemaal voor eigen gebruik. Verzoeker zegt dat als hij meer harddrugs in één keer koopt dit uiteindelijk goedkoper is.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat de hoeveelheid harddrugs die is aangetroffen een overschrijding is van de grens voor eigen gebruik, maar dat het ook weer niet zodanig veel is dat eigen gebruik in zijn geheel onaannemelijk is. Verzoeker heeft verklaard dat hij ADHD heeft en dat hij amfetamine gebruikt als zelfmedicatie. Hij heeft ook verklaard dat hij via zijn huisarts kan onderbouwen dat hij ADHD heeft en dat hij aan een detox heeft deelgenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geneesmiddel Ritalin qua chemische samenstelling nauw verwant is aan amfetamine. Dat verzoeker amfetamine gebruikt ter bestrijding van de symptomen van ADHD vindt de voorzieningenrechter dan ook niet op voorhand onaannemelijk. Verzoeker heeft daar op de zitting consistent over verklaard en zijn broer heeft het gebruik van amfetamine bevestigd.
11. De voorzieningenrechter heeft gelet op deze verklaringen van verzoeker twijfels bij de rechtmatigheid van het besluit. Als vast zou komen te staan dat verzoeker de amfetamine medicinaal gebruikt en dat hij de aangetroffen hoeveelheid om die reden in huis had, betekent dat dat die harddrugs niet ‘daartoe aanwezig’ waren in de zin van artikel 13b van de Opiumwet en dat de burgemeester de sluitingsbevoegdheid niet op de vondst van de harddrugs kon baseren.
11. Daarbij is van belang dat de overige aspecten van de zaak die volgens de burgemeester wijzen op (georganiseerde) handel vanuit de woning de voorzieningenrechter vooralsnog niet overtuigen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt niet dat er andere zaken in de woning zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel (zoals bijvoorbeeld gripzakjes en weegschaaltjes). De door de burgemeester gestelde loop naar de woning en de daarbij behorende overlast vindt de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende onderbouwd. In de bestuurlijke rapportage staat dat er uit de systemen van de politie blijkt dat er eind 2022 mogelijk sprake was van veel aanloop bij de woning van verzoeker en dat dit veelal kortstondige bezoeken betrof, maar dat deze informatie niet nader gevalideerd is. Er kon dus niet aannemelijk worden gemaakt dat dit daadwerkelijk het geval was. Hoewel de burgemeester stelt dat er volgens de woningbouwvereniging veel klachten over verzoeker zijn ingediend, volgt dit niet uit het dossier. Dat de verhuurder in zijn zienwijze vermeldt dat er door een omwonende recent een melding is gemaakt dat er nog steeds een
“constante aanloop is van ongure types”is onvoldoende om de stelling van de burgemeester te onderbouwen dat sprake is van bekendheid van het pand in het drugscircuit, dan wel dat sprake is van handel vanuit de woning. Op de zitting heeft de burgemeester nog verklaard dat de woningstichting meerdere verklaringen heeft van omwonenden over de overlast, maar ook deze verklaringen zijn niet overgelegd. Dat de woningstichting dit niet wil doen uit privacyoverwegingen mag zo zijn, maar dat laat onverlet dat de burgemeester dergelijke verklaringen had kunnen anonimiseren of onder geheimhouding had kunnen overleggen. Bovendien staan deze verklaringen (kennelijk) haaks op de verklaring van de directe buurvrouw van verzoeker die wel in het dossier zit. Zij verklaart dat zij geen overlast ervaart van verzoeker en zijn bezoek.
11. De voorzieningenrechter volgt de burgemeester verder niet in zijn standpunt dat in de omstandigheid dat eerder in de tuin van de woning hennepplanten zijn aangetroffen, een indicatie moet worden gezien van handel in drugs. Hoewel er in 2016 kennelijk hennepplanten zijn aangetroffen in de tuin, volgt uit de bestuurlijke rapportage dat verzoeker geen relevante antecedenten heeft op dat gebied.
11. De voorzieningenrechter vindt het standpunt van verzoeker dat de drugs voor eigen gebruik waren gelet op het voorgaande niet uitgesloten. Dat de burgemeester daar zonder nadere onderbouwing niet van uit wil gaan, vindt hij echter ook niet onbegrijpelijk. Verzoeker zal zijn standpunt in de bezwaarfase met bewijsstukken van bijvoorbeeld een huisarts of psychiater moeten onderbouwen. Verzoeker heeft op de zitting alleen verklaard over zijn gebruik van amfetamine maar niet over gebruik van MDMA in relatie tot ADHD. In de bezwaarprocedure zal verzoeker daarover ook duidelijkheid moeten geven. Omdat de belangrijkste overige indicatoren van drugshandel vanuit de woning naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nu onvoldoende onderbouwd zijn dient de burgemeester daar in de bezwaarfase extra aandacht aan te bestreden.
11. Gelet op dit alles heeft de voorzieningenrechter twijfels over de rechtmatigheid van het besluit. Het is niet helder of het besluit in de bezwaarprocedure overeind zal blijven, omdat nog onduidelijk is of verzoeker in bezwaar zijn stelling over het medicinaal gebruik van de aangetroffen middelen aannemelijk zal weten te maken. Pas als dat duidelijk wordt kan de burgemeester beoordelen wat de gevolgen daarvan moeten zijn voor het bestreden besluit. In dat stadium kan de burgemeester ook betrekken wat de waarde is van de aanwezigheid van de aangetroffen wapens in de woning. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband nog op dat ook als verzoeker aannemelijk zou maken dat sprake was van eigen gebruik, dit niet op voorhand betekent dat uitgesloten is dat dit gepaard ging met handel vanuit de woning. De burgemeester zal zijn standpunt hieromtrent na nader onderzoek kenbaar bij de beslissing op bezwaar moeten betrekken.
11. Nu niet met zekerheid te zeggen is of het besluit stand kan houden, is het belang van verzoeker bij schorsing van het besluit groot. Op de zitting is door de burgemeester bevestigd dat er door de verhuurder een procedure zal worden gestart om de huurovereenkomst te ontbinden als de woning nu wordt gesloten. Verzoeker zal dan zijn woning kwijtraken. Hij komt dan met zijn huisdieren op straat te staan en weet niet waar hij dan terecht kan. Sluiting van de woning vormt een grote inbreuk op het huisrecht van verzoeker die alleen toegestaan is als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Omdat getwijfeld moet worden of deze inbreuk een wettelijke grondslag heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het oordeel dat de belangen van verzoeker bij schorsing van het besluit op dit moment zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester bij onverkorte uitvoering ervan. De burgemeester heeft ook niet nader uiteengezet daarom haar belangen op dit moment moeten prevaleren.
11. Gelet hierop zit de voorzieningenechter voldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie en gevolgen
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot aan de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat verzoeker tot die tijd in de woning mag blijven.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.
BeslissingDe voorzieningenrechter: