In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om documenten openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 juni 2022 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 22 juli 2022 bezwaar gemaakt. Op 15 november 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar. Bij besluit van 15 november 2022, verzonden op 16 november 2022, heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist, maar is bij de weigering gebleven. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat er geen afzonderlijk belang meer is bij de beoordeling, aangezien verweerder inmiddels een besluit op het bezwaar heeft genomen.
De rechtbank behandelt vervolgens het beroep tegen de beslissing op bezwaar. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder geen nieuwe hoorzitting hoefde te plannen, omdat eiser en zijn gemachtigde zich kort voor de hoorzitting hebben afgemeld zonder geldige reden. De rechtbank concludeert dat er geen schending is van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast oordeelt de rechtbank over de actieve openbaarmaking van de stukken. Eiser stelt dat zijn persoonsgegevens geanonimiseerd moeten worden, maar de rechtbank stelt vast dat verweerder niet verplicht is om het Woo-verzoek en de beslissing daarop actief openbaar te maken, omdat artikel 3.3, tweede lid, van de Woo nog niet in werking is getreden. De rechtbank wijst erop dat verweerder sinds 2015 beleid voert om Wob- en Woo-dossiers zonder persoonsgegevens openbaar te maken. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond is, en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten voor de behandeling van dit beroep.