ECLI:NL:RBMNE:2023:4421

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
22_5361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking documenten op grond van de Wet open overheid (Woo) en procesbelang bij niet tijdig beslissen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om documenten openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 juni 2022 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 22 juli 2022 bezwaar gemaakt. Op 15 november 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar. Bij besluit van 15 november 2022, verzonden op 16 november 2022, heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist, maar is bij de weigering gebleven. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat er geen afzonderlijk belang meer is bij de beoordeling, aangezien verweerder inmiddels een besluit op het bezwaar heeft genomen.

De rechtbank behandelt vervolgens het beroep tegen de beslissing op bezwaar. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder geen nieuwe hoorzitting hoefde te plannen, omdat eiser en zijn gemachtigde zich kort voor de hoorzitting hebben afgemeld zonder geldige reden. De rechtbank concludeert dat er geen schending is van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast oordeelt de rechtbank over de actieve openbaarmaking van de stukken. Eiser stelt dat zijn persoonsgegevens geanonimiseerd moeten worden, maar de rechtbank stelt vast dat verweerder niet verplicht is om het Woo-verzoek en de beslissing daarop actief openbaar te maken, omdat artikel 3.3, tweede lid, van de Woo nog niet in werking is getreden. De rechtbank wijst erop dat verweerder sinds 2015 beleid voert om Wob- en Woo-dossiers zonder persoonsgegevens openbaar te maken. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond is, en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten voor de behandeling van dit beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.O. Copier en mr. F.E. Jurgens ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om documenten openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo).
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 juni 2022 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 22 juli 2022 bezwaar gemaakt.
3. Op 15 november 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar.
4. Bij besluit van 15 november 2022, verzonden op 16 november 2022, heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist. Verweerder is – onder aanvulling van de motivering – bij de weigering gebleven.
5. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen wordt op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 15 november 2022.
6. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
8. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser nog een afzonderlijk belang, als bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, aangezien hangende de beroepsprocedure alsnog een besluit op zijn bezwaar bekend is gemaakt. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is derhalve niet-ontvankelijk wegens het vervallen van het procesbelang.
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet langer in geschil is of de openbaarmaking van de gevraagde stukken al dan niet ten onrechte is geweigerd door verweerder. De gevraagde stukken zijn inmiddels in het bezit van eiser.
Horen in bezwaar
10. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Eiser en zijn gemachtigde konden door omstandigheden niet op de geplande datum aanwezig zijn en hebben zich afgemeld. Verweerder heeft vervolgens ten onrechte geen nieuwe datum voor een hoorzitting gepland.
11. De rechtbank volgt verweerder in zijn beschrijving van de feiten rondom de geplande hoorzitting. Eiser heeft deze gang van zaken niet betwist. Uit de stukken volgt dat de gemachtigde van eiser bij brief van 13 oktober 2022 is uitgenodigd voor een hoorzitting op 27 oktober 2022 van 13:00 uur tot 16:00 uur. Deze datum was met partijen afgestemd op een zitting bij deze rechtbank op 6 september 2022. Eén dag voor de hoorzitting heeft de gemachtigde van eiser per email van 20 uur aangegeven dat eiser ook bij de hoorzitting aanwezig wil zijn, maar dat het vanwege de aan eiser opgelegde gedragsmaatregel voor hem niet mogelijk is om aanwezig te zijn. Op de dag van de hoorzitting laat eiser een half uur voor aanvang aan verweerder weten dat zijn gemachtigde niet aanwezig zal zijn bij de hoorzitting vanwege ‘ongelukkige omstandigheden’. De voorzitter van de hoorcommissie heeft toen direct contact gezocht met het kantoor van de gemachtigde van eiser. De gemachtigde heeft de voorzitter toen niet te woord gestaan.
12. De stelling van eiser dat hij niet aanwezig mocht zijn op het gemeentehuis vanwege de gedragsmaatregel die op 4 oktober 2022 aan hem is uitgevaardigd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser was sinds 6 september 2022 op de hoogte van de datum van de hoorzitting, waar zijn gemachtigde op 13 oktober 2022 een officiële uitnodiging voor ontving. Het had op zijn weg gelegen om kort na het opleggen van de gedragsmaatregel, dan wel de ontvangst van deze uitnodiging, bij verweerder te informeren of de gedragsmaatregel er aan in de weg stond dat eiser ook deel zou nemen aan de hoorzitting. Eiser stelt dat hij uit de tekst van de betreffende maatregel heeft afgeleid dat hij niet meer welkom was. Kennelijk staat er in de maatregel dat eiser alleen via een bepaald emailadres met de gemeente mag communiceren. De rechtbank kan dit niet controleren omdat hij niet beschikt over een kopie van de maatregel. De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat uit voorgenoemde passage kan worden afgeleid dat hij in zijn geheel niet meer op het gemeentehuis mag verschijnen. Omdat eiser en zijn gemachtigde zich zeer kort voor de hoorzitting hebben afgemeld zonder daarbij een geldige reden te noemen, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank een beslissing op bezwaar nemen zonder een hoorzitting te houden. Er is in dit geval dan ook geen sprake van een schending van artikel 7:3 van de Awb.
Bezwaar tegen actieve openbaarmaking
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het Woo-verzoek en het besluit daarop niet zomaar openbaar mag maken op zijn website. Verweerder moet het adres van eiser, het adres van zijn buren en enige vermelding van begrippen als ‘buurpand’ en ‘buurman’ anonimiseren omdat het verzoek anders te herleiden is naar zijn persoon.
14. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit noch het bestreden besluit een passage bevat over de actieve openbaarmaking van het verzoek van eiser en de beslissing daarop. Of verweerder daartoe verplicht is, is afhankelijk van de vraag wat daarover in de Woo is opgenomen. Artikel 3.3, tweede lid, van de Woo, gaat over documenten die het bestuursorgaan uit eigen beweging openbaar maakt. Daaronder vallen ook Woo-verzoeken, de beslissingen op die verzoeken en de daarbij verstrekte informatie. [1] De rechtbank stelt echter vast dat artikel 3.3., tweede lid, van de Woo, nog niet in werking is getreden. Uit de memorie van toelichting op de Woo volgt dat zolang het tweede lid niet in werking is getreden er geen verplichtingen voor het bestuursorgaan voortvloeien uit de wel in werking getreden overige delen van artikel 3.3 van de Woo. [2] Dit betekent dat er nog geen verplichting op verweerder rust om het Woo-verzoek en het daarop genomen besluit actief openbaar te maken. Los van de wettelijke regeling voert verweerder sinds 2015 het beleid om afgeronde Wob-dossiers, en sinds 2022 Woo-dossiers, zonder persoonsgegevens openbaar te maken door deze op een website te plaatsen. Dit is aan eiser meegedeeld bij de bevestiging van zijn Woo-verzoek. Daarin is ook aan eiser verzocht om eventuele bedenkingen daartegen kenbaar te maken. Eiser heeft op dat moment geen bedenkingen naar voren gebracht. Het bestreden besluit bevat echter geen besluit over de actieve openbaarmaking van de Woo-stukken op de website van verweerder. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gronden die eiser daartegen richt buiten de omvang van het geding vallen. De rechtbank kan daar dus geen oordeel over geven.
15. Niettemin ziet de rechtbank aanleiding om op het punt van de actieve openbaarmaking van de stukken in te gaan omdat dit met partijen op zitting is besproken. De rechtbank overweegt dat het Woo-verzoek betrekking heeft op – kortgezegd – rapporten van bouwkundige onderzoeken inzake de adressen [adres 1] en [adres 2] in [plaats] . Dat is als zodanig de bestuurlijke aangelegenheid waar het verzoek van eiser op ziet. De rechtbank is van oordeel dat het onverenigbaar is met de bedoeling van de Woo om de bestuurlijke aangelegenheid te anonimiseren. Wel vindt de rechtbank dat verweerder bij het publiceren van de stukken er voor het overige zorg voor moet dragen dat het verzoek niet te herleiden is tot eiser. Dit betekent dat bewoordingen als ‘buurpand’ en ‘buurman’ kritisch moeten worden beoordeeld. Die bewoordingen kunnen immers impliciete aanwijzingen zijn die kunnen leiden tot de identificatie van eiser als indiener van het Woo-verzoek. De stelling van eiser dat de titel “ [titel] ” ook tot hem te herleiden is, volgt de rechtbank niet. Hoewel het correct is dat deze titel een link heeft met de raadsbrief die eiser op de zitting heeft genoemd, is het de rechtbank niet gebleken dat eiser als persoon door deze titel geïdentificeerd kan worden.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De reden daarvoor is dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist omdat die beslissing binnen zes weken na het instellen van bezwaar moet worden genomen, tenzij de beslistermijn is verlengd. Uit het dossier blijkt niet dat deze beslistermijn is verlengd en eisers stelling daarover is niet weersproken. Verweerder heeft niet binnen zes weken na het instellen van bezwaar beslist en dat is dus niet tijdig. Eiser heeft daarom terecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 837,00 en met een wegingsfactor 0,5 omdat het gaat om het niet tijdig nemen van een besluit).
17. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 november 2022 is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten voor de behandeling van dit beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 november 2022 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.3, tweede lid, onder i, van de Woo. Zie Staatsblad 2021,499 en 2021, 500 voor de tekst van dit artikel.
2.Dit volgt uit de bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 33328, nr. AB, p. 121 (artikelsgewijs commentaar).