ECLI:NL:RBMNE:2023:4413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
535902
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en betalingsverplichtingen in civiele procedure tussen buitenlandse rechtspersoon en Nederlandse vennootschap

In deze civiele procedure tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht [eiser] LTD, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V., gevestigd in Nederland, staat de vraag centraal of er een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen partijen. De zaak betreft een geschil over onbetaalde facturen die [eiser] aan [gedaagde] heeft gestuurd voor geleverde diensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gentleman's agreement bestond tussen partijen, waarbij [gedaagde] de facturen zou betalen indien klant [bedrijf 2] de corresponderende facturen aan [gedaagde] had betaald. Echter, [bedrijf 2] betaalde niet op de afgesproken wijze, wat leidde tot een conflict over de betaling van de facturen door [gedaagde].

De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 9 februari 2023 gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. [eiser] vorderde betaling van een bedrag van GBP 76.660,58, terwijl [gedaagde] aanvoerde dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten op 9 december 2021, waarbij [gedaagde] nog een bedrag van GBP 10.385 aan [eiser] zou betalen tegen finale kwijting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er inderdaad een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, waardoor de betalingsverplichting van [gedaagde] aan [eiser] is komen te vervallen.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en de reconventionele vorderingen van [gedaagde] toegewezen. Tevens is [eiser] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. van Ommeren op 12 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/535902 / HA ZA 22-161
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiser] LTD.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] (Verenigd Koninkrijk),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. B. Sujecki,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J. Jong.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 februari 2022 met 48 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 49 tot en met 50;
  • akte overlegging productie aan de zijde van [eiser] , met producties 51 tot en met 60.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 9 februari 2023. Namens [eiser] was de heer [A] , directeur/eigenaar van [eiser] , bijgestaan door mr. B. Sujecki en mr. A. Broek, aanwezig. Namens [gedaagde] waren aanwezig de heer [B] , managing director bij [gedaagde] en de heer [C] , COO bij [gedaagde] , bijgestaan door
mr. J. Jong. Namens beide partijen is antwoord gegeven op vragen van de rechtbank. Daarnaast hebben partijen hun standpunten verder toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen van hun advocaten. De spreekaantekeningen zijn bij de procestukken gevoegd. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft van de zitting aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.Waar gaat het geschil over?

2.1.
[eiser] is een vennootschap van de heer [A] . [A] is in het verleden werkzaam geweest voor [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst. De laatste jaren werkte [A] via [eiser] op basis van een overeenkomst van opdracht voor [gedaagde] . Enig aandeelhouder van [gedaagde] is de vennootschap naar Amerikaans recht [bedrijf 1] Inc, gevestigd te [vestigingsplaats 4] , New Jersey, met de heer [D] als bestuurder.
[gedaagde] wordt bestuurd door de heren [B] en [C] , die ook namens [gedaagde] het contact met [eiser] onderhielden.
De [gedaagde] groep is een consultancy bedrijf gespecialiseerd in de energie- en nutssector. In de loop van 2021 is de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] (verder) onder druk komen te staan.
2.2.
[eiser] werkte in 2021 voor [gedaagde] vrijwel uitsluitend aan het project [bedrijf 2] / [project] . [bedrijf 2] is een nutsbedrijf uit Abu Dhabi en een klant van [gedaagde] . [bedrijf 2] heeft [gedaagde] opdracht gegeven een water benchmark te ontwerpen en in dat kader andere internationale nutsbedrijven te benaderen (het project [project] ). [eiser] voerde deze opdracht namens [gedaagde] uit met ondersteuning van andere medewerkers van [gedaagde] .
2.3.
[eiser] stuurde maandelijks facturen naar [gedaagde] waarin de door [A] gewerkte uren werden verantwoord. Partijen zijn het erover eens dat tussen hen een gentleman’s agreement gold dat de facturen van [eiser] werden betaald door [gedaagde] indien klant [bedrijf 2] de corresponderende facturen aan [gedaagde] had betaald. [bedrijf 2] betaalde echter geen vergoeding per uur, maar vooraf overeengekomen bedragen bij de realisatie van overeengekomen “milestones”.
2.4.
Het project [bedrijf 2] / [project] verliep niet soepel. Zo heeft [gedaagde] bij [eiser] geklaagd dat [eiser] niet tijdig haar facturen aan [gedaagde] verzond, waardoor het maken van een budget prognose voor het project [bedrijf 2] / [project] werd bemoeilijkt. Het bleek voor [eiser] in eerste instantie lastig om voldoende participerende nutsbedrijven aan te trekken om het project [project] (financieel) tot een succes te maken. Op 29 september 2021 schrijft [B] namens [gedaagde] aan [eiser] :
“Thanks for submitting the invoices!
If I count it all up, we still owe you approx. 57k euro.
That is still a too large amount we need to see solved the soonest.
I’ll do my best to make another payment when the TI monies come in.
Solving the backlog is all connecting to [project] I suppose. I haven't seen any progress on the additional
budget secured for [project] . What is the status on receiving these monies?
If we can't secure that additional budget, we are facing a big issue. I think we already spend the
money by now if I look at our backlog.
So it is getting crucial to get participants hooked up and run the [project] ...
Also we need an updated [project] budget prognose. I don't want to increase our debt to you and I
need to understand how much hours you plan to invest before we can take a GO/NO GO decision on
[project] . That needs to be in line with the additional budget you are securing. Otherwise, we will make
a big loss on the project. We still aren't in a place we can afford that.”
2.5.
In november 2021 is de samenwerking tussen partijen tot een einde gekomen. [gedaagde] twijfelde of het voortzetten van project [bedrijf 2] / [project] zinvol was. De (begeleiding van) het project is op enig moment in het najaar van 2021 overgenomen door [D] van het hoofdkantoor te New Jersey en deze stelde vragen bij de juistheid van de facturatie door [eiser] , volgens [D] werden ook uren gedeclareerd op dagen dat niet zou zijn gewerkt door [A] . Tegen deze achtergrond hebben partijen gesprekken gevoerd en e-mails uitgewisseld om tot een regeling te komen ter beëindiging van de samenwerking. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat een finale regeling is bereikt over de beëindiging van de samenwerking. Dit is ook de grondslag van de reconventionele vordering. [eiser] betwist dit.
2.6.
[eiser] heeft vanaf mei 2021 facturen aan [gedaagde] verzonden die onbetaald zijn gebleven. Deze facturen belopen in totaal een bedrag van GBP 76.660,58, omgerekend EUR 92.041,74. [eiser] vordert in conventie betaling van dit bedrag, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten, de kosten van beslaglegging, proceskosten en nakosten. [eiser] voert aan dat géén vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen partijen en de betalingsverplichting van [gedaagde] aan [eiser] formeel geheel los staat van de vorderingen die [gedaagde] al dan niet jegens [bedrijf 2] verkrijgt.
2.7.
Volgens [gedaagde] hebben partijen hun samenwerking beëindigd door een vaststellingsovereenkomst overeen te komen, op grond waarvan [gedaagde] nog een bedrag van GBP 10.385 aan [eiser] zal voldoen tegen finale kwijting, direct nadat [eiser] de laptop van [gedaagde] die [A] in bruikleen had aan [gedaagde] heeft teruggegeven. In reconventie vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat tussen partijen op 9 december 2021 overeenstemming is bereikt over het tussen hen gerezen geschil en te bevelen dat [eiser] het door haar gelegde conservatoir beslag onder de ABN Amro bank doorhaalt.

3.De beoordeling van het geschil

Bevoegde rechter, toepasselijk recht
3.1.
[eiser] is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. [gedaagde] in Nederland. Nederlands recht is van toepassing op de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht, nu dit in deze overeenkomst van opdracht expliciet is vermeld. [gedaagde] is als gedaagde kantoorhoudend te [vestigingsplaats 3] en om die reden is de Rechtbank Midden-Nederland bevoegd van het geschil kennis te nemen.
Is er een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen?
3.2.
In het Burgerlijk Wetboek (BW) is opgenomen wat een vaststellingsovereenkomst inhoudt. In artikel 7:900, eerste lid van het BW is dit als volgt verwoord:
Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
3.3.
Partijen in deze zaak verschilden van inzicht op een aantal punten, waaronder de voortgang van het [project] project, de vraag of en in hoeverre [eiser] hier nog tijd (werk) in diende te steken en de juistheid van de facturatie door [eiser] aan [gedaagde] . [D] had geen vertrouwen meer in de samenwerking met [eiser] en [gedaagde] heeft het initiatief genomen om de beëindiging van de samenwerking te bespreken. De correspondentie op dit punt is van belang voor de beoordeling.
3.4.
In een e-mail van 30 november 2021 is de beëindiging van de samenwerking door [C] namens [gedaagde] aan [eiser] bericht (productie 29 bij dagvaarding, pagina 6 van 6). In vervolg op dit bericht verzoekt [C] [eiser] een afspraak in te plannen met [D] ( [D] ) voor een afsluitend gesprek. In reactie daarop geeft [eiser] op 5 december 2021 aan:
“(…) I am not looking for any conflict or dispute and want to settle the open items reasonably and amicably (…) I will revert with a fuller response by middle of next week when I have the Dutch/UK legal advice and clarifications I need.
(…)
[bedrijf 1] and I to part ways is the right decision (…) I sincerely hope we can resolve between ourselves, through a mutually agreeable settlement which I will propose when I revert. (…)
Thank you and best regards,
[A] ”
Op 8 december 2021 komt [eiser] per e-mail gericht aan [C] , [B] en [D] terug op dit bericht met een meer uitvoerig voorstel tot beëindiging van de samenwerking. [A] schrijft (zie productie 29 bij dagvaarding, p. 2 en 3 van 6) namens [eiser] onder meer:
“(…) I have only just had my legal clarifications confirmed. (…)
I look forward to you to hearing from you to resolve these points:
The invoices which were submitted by me (…) This is a total of £ 73,804.44 outstanding (…)
I also wanted to raise the immediate termination of the contract and the non-compete clause (…)”
[C] reageert – enigszins onvriendelijk – eveneens op 8 december 2021 (zie productie 29 bij dagvaarding) op dit bericht. Hij schrijft onder meer:
“Hi [A] ,
First the discussion need to take place tomorrow (…). The call with [D] and myself is necessary to be able to answer your points (…)
Not showing in the call and session [A] , could lead to unpleasant consequences for you (…).”
Op 9 december reageert [A] (productie 30 bij dagvaarding):
“Hi [C] ,
I confirm I will be attending the meeting at 5 pm (…). I inform you that I may wish to speak with my legal advisor should I need to do so regarding any matters which arise during our call. (…)”
3.5.
Op 9 december 2021, omstreeks 17.00 uur (GMT tijd) vindt vervolgens een videovergadering plaats. Na deze vergadering stelt [D] (productie 31 bij dagvaarding, p. 2 en 3 van 3) rond 19.00 uur als beëindigingsregeling onder meer voor:
(…) Please inform me by midnight GMT of your position with regard to this offer.
[bedrijf 1] :

Will make a one-time payment to you of € 12,150 upon satisfactory completions of conditions listed below (…)
(…)
[A] :

Will promptly handover all physical assets from [bedrijf 1]
(…)”
[A] reageert kort daarop (productie 31 bij dagvaarding, p. 2 van 3):
“Hi [D] ,
(…)
5. The proposed € 12,150 payment is grossly undervalued. (…) I accept that you have a capped allocation of 35k (…) I will take the 43k hit but find the discrepancy between €30k and €12k very hard to absorb.
(…)
I will need by legal advisor to review your settlement. (…) This will not happen until Monday at the earliest. (…).”
[D] reageert daarop op 9 december om 20:39 uur (productie 31 bij dagvaarding, p. 1 van 3):
“Hi [A] ,
I’m not saying that you’ve overcharged for all of your hours. I’m saying that I’m deducting the hours I do not approve (…) from the available funds to pay to you.
(…) The € 12,150 is firm and generous under the circumstances given that we already paid you more (€174k) than we can collect from [bedrijf 2] (€170k).(…)
You are well within your rights to seek legal council (…) however this offer is perishable. You have roughly 3.5 hours to accept. Otherwise the number we offer declines to €0.
(…)”
[A] mailt op 9 december 22:20 GMT tijd (productie 32 bij dagvaarding, p. 1 en 2 van 3) naar [D] in reactie op het voorstel van [gedaagde] :
“Hi [D] ,
Confirmed bar 3 points:
  • At todays rate I make the amount to be 10,385 GBP
  • (…)
  • (…)
Please kindly make these changes.”
[D] reageert hierop, op 9 december 2021, 22:28 uur:
“Your changes are accepted (…) I consider this to be the totality of our settlement. Do you agree?”
Enkele minuten later bevestigt [A] :
“Agreed. Best regards.”
3.6.
Uit deze correspondentie volgt dat [gedaagde] niet bereid was [eiser] meer te betalen dan het bedrag dat zij zelf aan [bedrijf 2] kon doorbelasten en dat [eiser] dit uitgangspunt heeft geaccepteerd. Het verschil van inzicht wat betreft de financiële afwikkeling van de samenwerking werd daarmee beperkt. Voorts wekte [eiser] de indruk tussen 5 en 8 december 2021 al juridisch advies te hebben ingewonnen, voorafgaand aan de bespreking van 9 december 2021. Inmiddels is gebleken dat dit niet juist is, omdat [eiser] ter comparitie heeft aangegeven dat zij op 9 december 2021 nog niet over een advocaat beschikte. [A] verklaart op dit punt tijdens de mondelinge behandeling: “Op 9 december 2021 dacht ik geen juridische bijstand nodig te hebben. Ik wilde toch niets tekenen voordat het was bekeken door een advocaat.”
[gedaagde] heeft scherp onderhandeld en [eiser] onder druk gezet. Van onaanvaardbare druk ten opzichte van een professionele wederpartij (dat is [eiser] ) is echter geen sprake. Partijen hebben onderhandeld en overeenstemming bereikt ter voorkoming van een geschil omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt, als bedoeld in artikel 7:900 BW. Voor de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, waarvan hier dus sprake is, is niet vereist dat deze door een advocaat wordt beoordeeld en vervolgens wordt ondertekend. [eiser] heeft in onderhandelingen deze voorwaarde wel ter sprake gebracht, maar is vervolgens alsnog akkoord gegaan met een definitieve en onvoorwaardelijke vaststelling. Daarmee is de grondslag voor betaling van de facturen, welke door [eiser] vanaf mei 2021 aan [gedaagde] zijn gestuurd, komen te vervallen. Gezien het voorgaande zal ook het in verband met de betaling van deze facturen door [eiser] ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag onder al hetgeen en/of alle tegoeden en/of geldswaarden die ABN AMRO Bank N.V. van [gedaagde] onder zich heeft dan wel aan [gedaagde] verschuldigd is moeten worden opgeheven.
3.7.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de door [gedaagde] ingestelde reconventionele vorderingen moeten worden toegewezen en de in conventie door [eiser] ingestelde vorderingen moeten worden afgewezen.
Proceskosten
3.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.9.
In conventie worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op in totaal € 5.203,-, bestaande uit € 2.837,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris advocaat (2 punten à € 1.183,-). De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.
3.10.
In reconventie worden de proceskosten op nihil bepaald omdat de conclusie van eis in reconventie volledig is gegrond op het verweer in conventie en ook het behandelde ter comparitie niet tot een afzonderlijke proceskostenveroordeling aanleiding geeft.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden vastgesteld op € 5.203,-;
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt;
in reconventie
4.4.
verklaart voor recht dat tussen [eiser] en [gedaagde] op 9 december 2021 overeenstemming is bereikt over het tussen hen gerezen geschil, waarbij [gedaagde] tegen finale kwijting aan [eiser] een bedrag van GBP 10.385,- zal voldoen;
4.5.
veroordeelt [eiser] om binnen twee (2) dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot doorhaling van het door [eiser] ten laste van [gedaagde] op 27 januari 2022 onder ABN AMRO gelegde conservatoire beslag;
4.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden vastgesteld op nihil;
4.7.
verklaart de onderdelen 4.4, 4.5 en 4.6 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
BEv M(4998