ECLI:NL:RBMNE:2023:4402
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering wegens gerechtvaardigd vertrouwen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte, geboren in 1961. De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 augustus 2023. De officier van justitie, mr. L. Rinsma, heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat deze vordering zou komen te vervallen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Çimen, heeft dit standpunt onderschreven en daarnaast aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk aan de huuropbrengsten dient te worden gesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 15 december 2021 een e-mailbericht is verzonden aan de raadsvrouw van de verdachte, waarin werd aangegeven dat de officier van justitie had besloten om de ontnemingsvordering in zijn geheel te laten vervallen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte na ontvangst van dit bericht geen rekening meer hoefde te houden met een ontnemingsvordering en dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat deze was komen te vervallen. Daarom heeft de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. S.M. Schothorst en de rechters mr. A. Blanke en mr. N.P.J. Janssens, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffiers mr. E.J. van Bergeijk en mr. I.M. Dijkstra.