Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De beoordeling
de factois dat het verzoek van de OvJ niet is toegewezen. Op grond van artikel 446 Sv kan de OvJ daarom hoger beroep tegen die beslissing instellen. De rechtbank stelt voorts vast dat het hoger beroep ook binnen de wettelijke termijn van 14 dagen is ingediend. Daarmee is de OvJ ontvankelijk in zijn hoger beroep.
in dit geval, bij deze stand van zaken in het betreffende opsporingsonderzoek, ook nodig is. Het betreffende opsporingsteam / de OvJ heeft in deze zaak al een specifieke medewerker geheimhouding – die geen deel uitmaakt van het opsporingsonderzoek – op het oog die voor het onderzoek naar / voor de selectie van (mogelijke) geheimhouderstukken kan worden ingezet. Bovendien beschikt het parket van de OvJ blijkens het ingediende schriftuur van grieven over een zogenoemde OvJ-geheimhouding. Aldus heeft de OvJ de inzet van de RC in deze niet nodig. De OvJ kan daartoe – als leider van het opsporingsonderzoek – zelf overgaan door die medewerker geheimhouding daartoe de opdracht te geven, al dan niet door tussenkomst van de OvJ-geheimhouding. Zo blijven (mogelijke) geheimhouderstukken alsnog buiten het zicht van de opsporingsambtenaren die belast zijn met het strafrechtelijk onderzoek en kunnen die – indien dat nodig wordt geacht – worden vernietigd. Bovendien schrijft de wet niet voor dat een voorafgegane schriftelijke machtiging van de RC in dergelijke gevallen vereist is. Kort en goed zijn er voor de OvJ alternatieven voorhanden voor het verrichten van het gevorderde onderzoek en is onderzoek door de RC – in dit geval en in dit stadium – niet nodig. Gelet daarop is, weliswaar op andere gronden, de door de OvJ gedane vordering niet voor toewijzing vatbaar en zal de rechtbank de vordering alsnog afwijzen.
3.De beslissing
- verklaart het hoger beroep van de officier van justitie
- wijst afde vordering van de officier van justitie van 11 juli 2023.