4.3.De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde worden afgewezen alsook de nevenvorderingen, met uitzondering van de wettelijke rente over de te laat betaalde voorschotten servicekosten. De kantonrechter licht die beslissing toe als volgt.
(1)
Overeengekomen bestemming en gemeentelijke vergunningen
4.3.1.[eiser] legt aan de gevorderde ontbinding en ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder, met name door de bedrijfsruimte in strijd met de contractuele bestemming te gebruiken als shishalounge. [eiser] verwijst naar de tekst van het huurcontract, waarin als bestemming is opgenomen: “pool-biljartcentrum c.q. horecabedrijf”. [eiser] stelt dat hij er toen hij het pand kocht vanuit heeft mogen gaan dat de bedrijfsruimte volgens die bestemming werd gebruikt. Hij stelt dat hij voor of bij de aankoop niet wist dat in de bedrijfsruimte shisha werd gerookt en dat hij daar pas achter is gekomen doordat ASR Verzekeringen na inspectie van het pand te kennen gaf dat zij de opstalverzekering per direct zou beëindigen wegens het gebruik als shishalounge.
4.3.2.Of [gedaagde] een shishalounge exploiteert – partijen verschillen daarover van mening – kan in het midden blijven. Partijen zijn het er namelijk over eens dat [gedaagde] in de bedrijfsruimte shisha aanbiedt. Het gaat volgens [gedaagde] om 15 à 20 waterpijpen. [gedaagde] heeft een schriftelijke verklaring van de vorige eigenaar/verhuurder overgelegd waarin deze verklaart dat er al shisha werd gerookt toen hij nog eigenaar van het pand was, dat dat altijd het geval is geweest en dat dit algemeen bekend was ook bij de verkopende makelaar (productie 3 bij conclusie van antwoord). Daarmee is in rechte komen vast te staan dat het aanbieden van shisha deel uitmaakt van de overeengekomen bestemming, namelijk de bestemming die is overeengekomen tussen de voormalig eigenaar/verhuurder en [gedaagde] . Die bestemming geldt ook tussen [gedaagde] en [eiser] als opvolgend verhuurder.
4.3.3.Verder acht de kantonrechter niet aannemelijk dat [eiser] , zoals hij heeft aangevoerd, bij de aankoop van het pand niet wist dat er shisha werd aangeboden in het café. Blijkens de verklaring van de vorige eigenaar was dat namelijk al jarenlang het geval en was dit feit ook bekend bij de verkopende makelaar. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij de verkopende makelaar of de vorige eigenaar niet heeft benaderd op het moment dat ASR Verzekeringen aan hem te kennen gaf dat de bedrijfsruimte werd gebruikt als shishalounge. Dat had wel voor de hand gelegen als juist is dat hij daarvan niet op de hoogte was. Wat hij van zijn aankoop heeft mogen verwachten is namelijk een zaak tussen hem en de vorige eigenaar. Dat gaat [gedaagde] als huurder van de bedrijfsruimte verder niet aan.
4.3.4.[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat [gedaagde] vermoedelijk niet beschikt over de juiste vergunningen van de gemeente Veenendaal voor het aanbieden van shisha en dat ook om die reden sprake is van een tekortkoming. Ook dat argument gaat niet op. [gedaagde] heeft de APV van de gemeente Veenendaal overgelegd, waaruit blijkt dat een shishalounge of waterpijpcafé valt onder het begrip “horecabedrijf”. [gedaagde] beschikt over de benodigde vergunningen voor het exploiteren van een horecabedrijf en hij mag op grond van die vergunningen dus shisha aanbieden. Dat er gemeentes zijn die dit anders regelen, doet hier niet ter zake. De niet onderbouwde stelling van [eiser] dat de bewoners van de bovengelegen appartementen overlast ervaren van de waterpijpen door onvoldoende afzuiging heeft [gedaagde] voldoende weerlegd door het overleggen van schriftelijke verklaringen van alle bewoners, waarin zij verklaren dat zij geen overlast van de waterpijpen hebben. De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde] door het aanbieden van shisha niet tekort schiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
(2)
Premie opstalverzekering
4.3.5.[eiser] heeft [gedaagde] aangesproken op de hogere verzekeringspremie. Vervolgens zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] aan [eiser] € 3.000,00 extra zou betalen en [gedaagde] heeft dat eind juli 2022 ook gedaan. Van enige tekortkoming door [gedaagde] is daarom geen sprake, nog daargelaten dat [eiser] naar aanleiding van opmerkingen van [gedaagde] ter zitting heeft bevestigd dat hij die bij [gedaagde] geïnde verzekeringspremie niet aan de beoogde nieuwe verzekeraar heeft betaald. Het pand is volgens [eiser] nog steeds onverzekerd.
4.3.6.De luifel is al voordat [eiser] eigenaar van het pand werd door [gedaagde] verwijderd. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de gevel daarna niet op een vakkundige manier afgewerkt, maar [gedaagde] heeft dat betwist. Wat daarvan verder ook zij, die gestelde tekortkoming van [gedaagde] kan de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen naar het oordeel van de kantonrechter niet rechtvaardigen. [eiser] vordert daarnaast geen herstel van de gevel door [gedaagde] . Of de gevel door [gedaagde] nog hersteld dient te worden kan daarom verder onbesproken blijven.
(4)
Het niet tijdig voldoen van de huur en voorschot servicekosten
4.3.7.[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een zodanig ernstige tekortkoming dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen kan rechtvaardigen. Nergens blijkt namelijk uit dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan en/of dat hij de huur stelselmatig te laat voldoet. Uit de overgelegde aanmaning van 11 oktober 2022 blijkt wel dat [eiser] [gedaagde] heeft aangesproken op de deels onbetaald gebleven voorschotten servicekosten (productie 8 bij conclusie van antwoord). [gedaagde] stelt dat er discussie is geweest over de verdubbeling van het voorschot servicekosten, maar vaststaat dat hij dat verhoogde voorschot na dagvaarding alsnog heeft voldaan. Ten tijde van de mondelinge behandeling was er geen betalingsachterstand meer wat betreft voorschotten servicekosten en/of huur. [eiser] vordert na vermindering van eis ter zitting alleen nog vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en betaling van wettelijke rente (de vervangende productie 16 van [eiser] ). Op die vordering zal hierna, onder 4.3.15. worden ingegaan.
(5)
Niet meewerken aan herstel elektrische installaties
4.3.8.[eiser] doelt hier op de Scope10 keuring die verzekeraar OOM heeft laten uitvoeren. Uit die keuring is gebleken dat de elektrische installaties in de bedrijfsruimte niet voldoen. Alle elektra boven het plafond van de bedrijfsruimte moet worden vervangen, zo heeft [eiser] ter zitting toegelicht. Tussen [eiser] en [gedaagde] is afgesproken dat [eiser] de elektricien zal inschakelen en dat [gedaagde] zelf de plafondplaten in de bedrijfsruimte zal verwijderen en de elektricien toegang zal geven tot de bedrijfsruimte. Afgesproken is dat [eiser] [gedaagde] twee dagen vóór de komst van de elektricien zal inseinen zodat hij de plafondplaten kan verwijderen en dat de werkzaamheden buiten de openingstijden van het café zullen plaatsvinden. Ondanks die duidelijke afspraken waren de werkzaamheden aan de elektra ten tijde van de mondelinge behandeling nog steeds niet verricht. [eiser] stelt dat dit aan [gedaagde] te wijten is: hij reageert niet op telefoontjes en WhatsApp-berichten waarin [eiser] hem vraagt of de elektricien kan komen voor het verrichten van werkzaamheden. [gedaagde] stelt daartegenover dat hij drie weken met vakantie is gegaan naar Marokko en dat hij voor zijn vertrek de sleutels van het café en de code van het alarm aan [eiser] heeft verstrekt. [eiser] kon dus volgens hem gewoon aan de slag. Hij is daarnaast niet gewend aan het communiceren via WhatsApp. Het verwijt dat [eiser] hem maakt is daarom volgens [gedaagde] niet terecht.
4.3.9.De kantonrechter is van oordeel dat in rechte is komen vast te staan dat [gedaagde] niet de benodigde medewerking heeft verleend aan het herstel van de elektra en dat hij de met [eiser] daarover gemaakte afspraken niet is nagekomen. [gedaagde] heeft namelijk niet betwist dat de afspraak was dat
hijde plafondplaten zou verwijderen voordat de elektricien aan de slag zou gaan. Hij kon daarom niet volstaan met het verstrekken van de sleutels en de alarmcode van de bedrijfsruimte. Verder heeft hij niet betwist dat hij in augustus 2022 met vakantie was, terwijl de herhaalde verzoeken van [eiser] om medewerking zijn gedaan in september/oktober 2022 (productie 17 van [eiser] ). Uit de overgelegde WhatsApp-berichten, waarin [eiser] vraagt of de elektricien op 17 oktober aan de slag kan, blijkt dat [gedaagde] deze gelezen heeft (de vinkjes zijn blauw). [gedaagde] heeft niet betwist dat hij op die WhatsApp-berichten niet heeft gereageerd. Uit diezelfde productie 17 blijkt dat [gedaagde] eerder wel op een WhatsApp-bericht van [eiser] heeft gereageerd. Zijn stelling dat hij niet heeft gereageerd omdat hij niet gewend is te communiceren via WhatsApp, is mede daarom niet geloofwaardig. [gedaagde] heeft kennelijk een WhatsApp account en [eiser] mocht daarom verwachten dat hij weet om te gaan met WhatsApp en dat hij zijn berichten regelmatig bekijkt. Bovendien heeft [gedaagde] niet betwist dat [eiser] hem in die periode herhaaldelijk telefonisch heeft geprobeerd te bereiken maar dat hij [eiser] niet heeft teruggebeld. [gedaagde] kan niet van [eiser] vragen dat hij langskomt in het café elke keer dat hij iets aan [gedaagde] wil vragen of meedelen. [gedaagde] heeft zich in de betreffende periode onbereikbaar gehouden voor [eiser] , met als gevolg dat de voor 17 oktober 2022 geplande werkzaamheden aan de elektra niet verricht konden worden.
4.3.10.Omdat de elektra niet is hersteld is het pand volgens [eiser] onverzekerd gebleven. Die consequentie is ernstig, maar dat kan [eiser] in dit geval niet aan [gedaagde] tegenwerpen: nergens blijkt namelijk uit dat [gedaagde] wist of had kunnen weten dat het pand al die tijd onverzekerd was en dat verzekering pas weer mogelijk zou zijn als de elektrawerkzaamheden zouden zijn voltooid. Integendeel, [eiser] had per e-mail van 29 juli 2022 al aan [gedaagde] gevraagd om zo snel mogelijk in te stemmen met de betaling van een hogere verzekeringspremie, omdat het pand op dat moment onverzekerd is en de nieuwe verzekeraar, dat is OOM, een hogere verzekeringspremie vraagt (productie 11 bij dagvaarding, bijlage 3). Na overleg tussen partijen heeft [gedaagde] vervolgens aan [eiser] € 3.000,00 extra betaald aan verzekeringspremie. [eiser] schrijft in dat e-mailbericht van 29 juli 2022 weliswaar ook aan [gedaagde] dat na de inspectie pas bekend wordt of OOM de polis “definitief zal aannemen”, maar nergens blijkt uit dat [eiser] op een later moment aan [gedaagde] heeft meegedeeld dat de polis na bedoelde inspectie door OOM is geweigerd. Uit de aanmaningen die (de gemachtigde van) [eiser] daarna aan (de gemachtigde van) [gedaagde] heeft gestuurd gedateerd 11 oktober 2022 respectievelijk 4 november 2022 wordt ook onvoldoende duidelijk dat er kennelijk een direct verband is tussen het herstel van de elektra en het al dan niet verzekerd zijn van het pand en dat de medewerking van [gedaagde] daarom dringend nodig is (producties 8 en 11 dagvaarding). Die aanmaningen zien met name op het aanbieden van shisha, waarmee [gedaagde] volgens [eiser] per direct zou moeten stoppen omdat het in strijd zou zijn met de contractuele bestemming. Pas na de onderwerpen “Premie opstalverzekering”, “Vooraanzicht pand” en “Voorschot energie” wordt onder het kopje “Scope10 keuring” het gestelde gebrek aan medewerking van [gedaagde] aan het herstel van de elektra genoemd. Het meewerken aan het herstel van de elektra is in die aanmaningen een ondergeschikt punt. Datzelfde geldt overigens voor de manier waarop [eiser] in deze procedure zijn vordering heeft ingekleed.
4.3.11.Daar komt nog bij dat de gemachtigde van [gedaagde] al per e-mail van
31 oktober 2022, in reactie op de aanmaning van de gemachtigde van [eiser] van 11 oktober 2022, te kennen heeft gegeven dat er vermoedelijk sprake is geweest van een miscommunicatie tussen [gedaagde] en [eiser] en dat de installateur (bedoeld is kennelijk: de elektricien) wat [gedaagde] betreft
elke gewenste dagkan starten met de werkzaamheden, met daarbij het verzoek om één dag van tevoren aan [gedaagde] mee te delen wanneer de installateur start (productie 12 dagvaarding). Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] na ontvangst van dat bericht nog het initiatief heeft genomen om een elektricien in te schakelen voor de werkzaamheden aan de elektra en dat hij in dat kader aan [gedaagde] een bepaalde datum heeft doorgegeven waarop de elektricien aan de slag zal gaan. Ook heeft [eiser] het kennelijk niet nodig gevonden om in deze procedure te vorderen dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om per direct medewerking te verlenen aan de herstelwerkzaamheden aan de elektra. Dit alles valt niet te rijmen met zijn stelling dat [gedaagde] weigert medewerking te verlenen aan de herstelwerkzaamheden, waardoor het pand onverzekerd is gebleven. De conclusie moet dan ook zijn dat er weliswaar sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] , omdat hij zich in de periode september/oktober 2022 via WhatsApp en telefonisch onbereikbaar heeft gehouden voor [eiser] , maar dat deze tekortkoming niet zo ernstig is dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen kan rechtvaardigen.
4.3.12.Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat [gedaagde] als goed huurder de met [eiser] gemaakte afspraken moet nakomen en dat hij er dus voor moet zorgen dat de elektricien aan de slag kan om de elektra in orde te maken. Gelet op het tijdsverloop en de urgentie van die werkzaamheden gaat de kantonrechter ervan uit dat de werkzaamheden inmiddels, in goed overleg tussen partijen, hebben plaatsgevonden.
4.3.13.Volgens [eiser] is de bedrijfsruimte ernstig vervuild. [gedaagde] heeft dat betwist en [eiser] heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd. In rechte is daarom niet komen vast te staan dat sprake is van slecht huurderschap wegens het niet schoonhouden van het gehuurde.
Conclusie ontbinding/ontruiming
4.3.14.[gedaagde] huurt de bedrijfsruimte al bijna 24 jaar. Hij en zijn gezin zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van de inkomsten uit het café. Het einde van de huurovereenkomst heeft daarom voor [gedaagde] verstrekkende gevolgen. De door [eiser] gestelde tekortkomingen van [gedaagde] die volgens hem tot het einde van de huurovereenkomst zouden moeten leiden, voor zover deze in rechte zijn komen vast te staan, zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet zo ernstig dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigen. Om die reden worden de gevorderde ontbinding en ontruiming afgewezen, evenals de gevorderde gebruiksvergoeding/schadevergoeding over de periode tussen de ontbinding en de ontruiming met de wettelijke rente daarover.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.3.15.[gedaagde] voert geen verweer tegen de verhoging van het voorschot servicekosten. Hij heeft die verhoging na dagvaarding alsnog betaald. [eiser] heeft zijn vordering ter zitting verminderd met die na dagvaarding verrichte betalingen en stelt dat hij alleen nog vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten vordert. Volgens de toelichting van [eiser] ter zitting was de hoogste achterstand aan voorschot servicekosten € 1.976,00, namelijk 4 maanden. In punt 20 van de dagvaarding is een openstaand bedrag van in totaal € 1.976,53 vermeld aan “achterstand voorschotten energie
en incassokosten”. Een specificatie van dat bedrag ontbreekt. Onder III. van het petitum is dat bedrag van € 1.976,53 vermeld met als omschrijving “achterstallige huurpenningen en voorschotten energie”, dus
zonderverwijzing naar incassokosten. Mede gelet op de toelichting van [eiser] ter zitting moet er daarom vanuit worden gegaan dat het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 1.976,53, dat [gedaagde] inmiddels heeft betaald,
geenbetrekking heeft op incassokosten. In het petitum zijn de buitengerechtelijke incassokosten ook niet separaat gevorderd. De kantonrechter kan daarom niet beslissen over de door [eiser] gewenste vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, volgens het overzicht van de vervangende productie 16 een bedrag van € 441,05.
4.3.16.Omdat [gedaagde] de voorschotten servicekosten niet op tijd, binnen de overeengekomen betalingstermijn heeft voldaan, is hij aan [eiser] de gevorderde wettelijke rente verschuldigd over de te laat betaalde bedragen. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen over de afzonderlijke termijnen, steeds vanaf de eerste van de maand waarop de betreffende termijn ziet.
Doorbetaling huur en voorschot servicekosten
4.3.17.Ten tijde van de mondelinge behandeling was er geen huurachterstand. [gedaagde] erkent dat hij aan [eiser] het verhoogde voorschot servicekosten verschuldigd is en hij heeft de achterstand na dagvaarding alsnog voldaan. De gevorderde (door)betaling van huur en servicekosten vanaf 1 mei 2023 met de wettelijke rente daarover worden daarom afgewezen, bij gebrek aan belang.