In deze zaak heeft eiser, een sportinstructeur, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, [gedaagde] B.V., wegens het niet nakomen van een vaststellingsovereenkomst. Eiser was in dienst bij [gedaagde] sinds 1 juli 2022 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met een salaris van € 2.657,00 bruto per maand. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2023, waarbij is afgesproken dat de eindafrekening van € 4.240,56 binnen vier weken na de einddatum zou worden betaald. Eiser heeft echter geconstateerd dat [gedaagde] niet volledig aan deze afspraken heeft voldaan.
Eiser heeft daarom bij dagvaarding gevorderd om het overeengekomen bedrag te betalen, inclusief wettelijke verhoging en rente, en om nieuwe salarisspecificaties te verstrekken. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 augustus 2023 is gebleken dat [gedaagde] niet is verschenen, waardoor de kantonrechter alleen de vorderingen van eiser heeft kunnen toetsen. Eiser heeft een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] na de dagvaarding een deel van het bedrag heeft betaald, maar dit was niet voldoende om aan de verplichtingen te voldoen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien hij de achterstallige loonbestanddelen nodig heeft voor zijn levensonderhoud. De vorderingen van eiser zijn toegewezen, met inachtneming van de reeds ontvangen betaling. [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.