In de strafzaak tegen de verdachte, die op 21 augustus 2019 in [woonplaats] zou hebben geprobeerd de aangeefster te verkrachten, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Drogt, en de verdediging door mr. S.J.F. van Merm, advocaat te Maastricht. De aangeefster had aangifte gedaan van verkrachting door haar toenmalige echtgenoot, waarbij zij geluidsopnames had gemaakt van de seksuele handelingen. De officier van justitie stelde dat de aangifte en de opnames onmiskenbaar bewijs waren voor de verkrachting, terwijl de verdediging betwistte dat de seks tegen de wil van de aangeefster had plaatsgevonden en stelde dat de verklaring van de aangeefster niet betrouwbaar was.
De rechtbank overwoog dat de verklaring van de aangeefster in de context van de relatie tussen haar en de verdachte moest worden bezien. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aangeefster tijdens de seks had aangegeven dat ze het niet wilde, de verklaring van de verdachte over de toedracht niet geheel onaannemelijk was. De rechtbank achtte de verklaring van de aangeefster niet volledig betrouwbaar en oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de voor verkrachting vereiste dwang had plaatsgevonden. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast had de benadeelde partij, de aangeefster, een schadevergoeding gevorderd van € 3.815,44, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, die tot dat moment op nihil werden begroot.