ECLI:NL:RBMNE:2023:4237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
558412
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure tussen bemiddelaar en facilitair bedrijf over wanprestatie en bewijslevering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is er een incident aanhangig gemaakt door de eiseres, een besloten vennootschap die bemiddelaars van zzp’ers faciliteert, tegen de gedaagde, een bemiddelaar van zzp’ers. De eiseres stelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, waarbij de gedaagde op exclusieve basis administratieve ondersteuning zou bieden. Eiseres beweert dat de gedaagde tekortschiet in de nakoming van deze overeenkomst en vordert onder andere een verklaring voor recht en schadevergoeding.

In het incident vordert eiseres inzage in bepaalde bescheiden van de gedaagde, die zij nodig heeft om haar schade te onderbouwen. De gedaagde verzet zich tegen deze vordering en stelt dat deze prematuur is, aangezien de hoofdvordering nog niet is beantwoord. De rechtbank overweegt dat de vordering van eiseres in dit stadium niet toewijsbaar is, omdat de hoofdzaak nog niet is behandeld en de gedaagde nog niet heeft geantwoord op de hoofdvordering.

De rechtbank houdt de beslissing over de incidentele vordering aan en verwijst de hoofdzaak naar de rol voor antwoord aan de zijde van de gedaagde. De verdere procedure zal afhangen van de uitkomst van de hoofdzaak en de daaropvolgende mondelinge behandeling. De rechtbank benadrukt dat de goede procesorde vereist dat eerst het antwoord van de gedaagde wordt afgewacht voordat er een beslissing kan worden genomen over de incidentele vordering.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/558412 / HA ZA 23-416
Vonnis in incident van 6 september 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.G. Uijttenhove-Kuitert te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P.R.C. Ballings te 's-Hertogenbosch.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het bevoegdheidsincident van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2023, waarbij de zaak naar deze rechtbank is verwezen
- de oproeping van [gedaagde] door [eiseres] voor deze rechtbank
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] in het incident op de voet van artikel 843a Rv
- de conclusie van repliek in dat incident van [eiseres]
- de conclusie van dupliek in dat incident van [gedaagde] .
1.2.
Daarna is beslist dat in het incident vonnis wordt gewezen.

2.De feiten en het geschil

2.1.
[eiseres] houdt zich bezig met, kort gezegd, het faciliteren van bemiddelaars van zzp’ers. [gedaagde] is een bemiddelaar van zzp’ers. In mei 2002 hebben partijen contact met elkaar gehad over een mogelijk tussen hen te sluiten overeenkomst, waarbij [eiseres] [gedaagde] op exclusieve basis administratief zou gaan ondersteunen. Daarbij is aan de orde geweest dat de wederprestatie voor [eiseres] zou worden berekend aan de hand van de zzp-contracten die door de bemiddeling van [gedaagde] tot stand komen.
2.2.
[eiseres] stelt dat de bedoelde overeenkomst tot stand is gekomen, maar dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van haar verbintenissen uit die overeenkomst. Zij vordert daarom in de hoofdzaak
( a) een verklaring voor recht dat [gedaagde] in die zin tekort is geschoten en dat [gedaagde] daarom schadeplichtig is tegenover haar,
( b) veroordeling van [gedaagde] om – binnen drie dagen na het te wijzen vonnis – aan haar de door dat tekortschieten geleden
(“nader in deze procedure te bepalen”)schade te vergoeden,
( c) [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst vanaf de dag van het vonnis, op verbeurte van een dwangsom,
( d) [gedaagde] te veroordelen om haar buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden,
( e) [gedaagde] te veroordelen in de gedingkosten.
2.3.
[eiseres] vordert in dit incident dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar afschrift te geven dan wel inzage in een zevental soorten bescheiden. Zij voert daartoe aan dat zij die bescheiden nodig heeft om te onderbouwen dat [gedaagde] wanprestatie heeft gepleegd. Ook voert zij aan dat haar schade, de door haar gederfde winst, berekend moet worden op basis van die bescheiden, omdat daaruit blijkt welke zzp-contracten nu buiten haar om door [gedaagde] tot stand zijn gebracht, dus ook welke vergoeding zij zou hebben ontvangen als die contracten met haar ondersteuning tot stand waren gekomen.
2.4.
[gedaagde] stelt dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Zij voert aan dat zij tegen de hoofdvordering verweer zal gaan voeren, zodat nog in het geheel niet vaststaat dat zij schadeplichtig is tegenover [eiseres] . Het incident is daarom prematuur. Ook voert [gedaagde] aan dat overigens niet aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank overweegt dat een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt, indien is voldaan aan de volgende uit art. 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. In dat kader kan de rechter de belangen van partijen afwegen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat een afweging van belangen van partijen maakt dat de vordering van [eiseres] in dit stadium van de procedure niet toewijsbaar is.
De bescheiden die in dit incident onderwerp van geschil zijn, hebben betrekking op de door [eiseres] gestelde wanprestatie van [gedaagde] en de daaruit voortvloeiende schade van [eiseres] .
3.3.
De stand van de hoofdzaak is echter dat [eiseres] in de hoofdzaak een vordering heeft ingesteld waarop nog niet door [gedaagde] voor antwoord is geconcludeerd. Weliswaar heeft [gedaagde] in het incident aangevoerd dat zij in de hoofdzaak verweer zal voeren, maar wat dit verweer (op een of meer punten) zal inhouden, is nog niet duidelijk. Voor zover [eiseres] stelt de gewenste bescheiden te willen hebben om de wanprestatie door [gedaagde] te kunnen onderbouwen, gaat het (naar uit de stellingen van [eiseres] zelf volgt) om de wanprestatie die erin bestaat dat [gedaagde] in het geheel geen uitvoering heeft gegeven aan de gestelde overeenkomst. Bezwaarlijk valt in te zien dat [eiseres] thans een voldoende belang heeft om die stukken met dat doel te ontvangen. Afgewacht moet immers worden of, gegeven een eventueel daartegen te voeren verweer door [gedaagde] , zal komen vast te staan dat de gestelde overeenkomst in de hoofdzaak is gesloten en zo ja, of die overeenkomst correct door [gedaagde] is nagekomen.
3.4.
Uit de vordering in de hoofdzaak volgt bovendien dat [eiseres] het bedrag waarvoor zij [gedaagde] aansprakelijk acht en tot betaling waarvan zij [gedaagde] veroordeeld wil hebben, in dit geding door de rechtbank wil zien vastgesteld. Zij heeft echter in haar dagvaarding dat bedrag niet genoemd. Het is niet aan de rechtbank om, bij de huidige stand van het geding (gezien de formulering van [eiseres] ’s vordering) dat bedrag zelf vast te stellen. De incidentele vordering strekt er kennelijk toe om [eiseres] in staat te stellen dat bedrag zelf te berekenen en op basis daarvan haar standpunt nader te bepalen. Wanneer zij dat zal doen in het kader van de hoofdzaak (en wanneer dat met het oog op een goede procesorde toelaatbaar zal zijn) zal dat nopen tot een extra mogelijkheid voor [gedaagde] om tegen de aldus aangevulde stellingen van [eiseres] verweer te voeren. Die mogelijkheid is er niet op voorhand, omdat de thans aangewezen processtap in de hoofdzaak is: verwijzing naar de rol voor antwoord door [gedaagde] .
3.5.
De goede procesorde eist daarom, gegeven het voorgaande, dat eerst dat antwoord wordt afgewacht en de daarop te bepalen mondelinge behandeling, opdat in de daarna volgende beoordeling van de hoofdzaak (zoals te beschrijven in het dan – ook in de hoofdzaak – te wijzen vonnis) kan worden beslist of de incidentele vordering van [eiseres] toewijsbaar is. Die beoordeling zal alsdan inhouden óf [gedaagde] schadeplichtig is tegenover [eiseres] en zo ja, of [gedaagde] in verband daarmee de gewenste bescheiden moet overleggen. Dat oordeel kan dan volgen ter beslechting van een concrete schadevordering (met een bijbehorend bedrag) in het geval [eiseres] haar vordering met zo’n bedrag heeft aangepast (en dat toelaatbaar wordt geoordeeld), of (als haar vordering niet wordt aangepast) als inleiding op een eventueel door [eiseres] te starten schadestaatprocedure, indien het oordeel in de hoofdzaak daar aanleiding toe geeft.
3.6.
Deze voormelde gang van zaken sluit het beste aan bij de wijze waarop [eiseres] haar proceshouding ook had kunnen vormgeven en waarbij de voormelde procesperikelen zouden zijn voorkomen, te weten:
- ofwel een afzonderlijke vordering op de voet van artikel 843a Rv instellen voorafgaand aan de hoofdzaak, zodat de uitkomst van die vordering van meet af aan betrokken had kunnen worden in de hoofdzaak (met de gelegenheid voor [gedaagde] om daar zowel in haar antwoord als tijdens de mondelinge behandeling op in te gaan),
- ofwel in de hoofdzaak volstaan (wat de schadekwestie betreft) met de gewenste verklaring voor recht en bij toewijzing daarvan ter vaststelling van de schadeomvang een schadestaatprocedure starten.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de incidentele vordering van [eiseres] thans niet toewijsbaar is, maar dat die nog niet kan worden afgewezen, omdat daarop uiteindelijk dient te worden beslist nadat [gedaagde] in de hoofdzaak zal hebben geantwoord en nadat de mondelinge behandeling zal hebben plaatsgehad. De beslissing op die vordering zal worden aangehouden, de beslissing omtrent de kosten van het incident daaronder begrepen. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor antwoord aan de zijde van [gedaagde] .

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
houdt iedere beslissing aan, ter verdere beslissing zoals onder 3.5. en 3.7. vermeld,
in de hoofdzaak
4.2.
wijst de zaak naar de rol van
woensdag 4 oktober 2023, voor antwoord aan de zijde van [gedaagde] ,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.