In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedateerd 22 juni 2022. Aangezien er geen beslissing op het bezwaar volgde, heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 28 november 2022 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin het eerdere besluit werd vernietigd. Hierdoor heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 184,- aan verzoekster betalen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2023.