ECLI:NL:RBMNE:2023:4209

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/16/547171 / HL ZA 22-274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening van perceel ten behoeve van reconstructie Rijksweg A27 met betwisting van noodzaak door eigenaar

In deze zaak vordert de Staat der Nederlanden vervroegde onteigening van een perceel dat eigendom is van Collé Kleibergweg B.V. Dit perceel is noodzakelijk voor de uitvoering van de reconstructie van de Rijksweg A27. Collé betwist de noodzaak van de onteigening en stelt dat er alternatieven zijn die geen onteigening vereisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onteigening rechtmatig is en dat de Staat voldoende inspanningen heeft geleverd om tot overeenstemming te komen met Collé. De rechtbank wijst de vordering van de Staat tot vervroegde onteigening toe en bepaalt een voorschot op de schadeloosstelling van € 193.000,00, dat rechtstreeks aan de Rabobank moet worden betaald. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren van Collé tegen de noodzaak van de onteigening niet gegrond zijn, omdat deze niet tijdig in de bestuurlijke procedure zijn ingediend. De rechtbank benadrukt dat de onteigeningsrechter niet oordeelt over de doelmatigheid van de onteigening, maar enkel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit toetst. De zaak is van belang voor de juridische beoordeling van onteigeningsprocedures en de rol van alternatieven in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/547171 / HL ZA 22-274
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
eisende partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. R.C.K. van Andel te Arnhem,
tegen

1.COLLÉ KLEIBERGWEG B.V.,

gevestigd te Sittard ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Collé ,
advocaat: mr. D.M.H.M. van Dijk te Arnhem,
en

2. COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
interveniënt,
hierna te noemen: de Rabobank,
advocaat: mr. K.M. van Zwieten,
en

3.WATERSCHAP RIVIERENLAND,

gevestigd te Tiel,
opgeroepen op grond van artikel 118 Rv,
hierna te noemen: het Waterschap,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 november 2022;
- het oproepingsexploot van 6 december 2022, waarin het Waterschap op grond van artikel 118 Rv is opgeroepen in het geding te verschijnen;
- de spreekaantekeningen van de Staat;
- de spreekaantekeningen van Collé ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Collé is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Zederik , sectie B, nummer 636, kadastraal groot 26.710 m2.
2.2.
Collé exploiteert op dit perceel een machineverhuurbedrijf, gelegen aan de [adres] te [plaats] .
2.3.
Voornoemd perceel is belast met een recht van hypotheek ten gunste van de Rabobank.
2.4.
Bij besluit van 20 december 2018 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat het tracébesluit en het saneringsplan ‘A27 Houten-Hooipolder’ vastgesteld. Het tracébesluit voorziet in een wijziging van de A27 tussen de aansluiting Houten en het knooppunt Hooipolder inclusief een gedeeltelijke reconstructie van het knooppunt Hooipolder. De wijziging van de A27 bestaat uit het in beide richtingen verbreden van de A27 door middel van deels extra rijstroken en deels spitsstroken. De reden voor deze verbreding is dat de A27 tussen de aansluiting Houten en het knooppunt Hooipolder op een aantal plaatsen het verkeersaanbod niet goed kan verwerken met als gevolg dat de reistijd op dit traject in de spits fors hoger is dan gewenst.
2.5.
In het tracébesluit is het ter onteigening aangewezen gedeelte van de eigendom van Collé bestemd tot water en berm / landschappelijke inpassing groen.
2.6. (
De rechtsvoorganger van) Collé heeft beroep ingesteld tegen het tracébesluit en het bijbehorende saneringsplan. In haar beroepschrift heeft zij bezwaar gemaakt tegen het te realiseren geluidsscherm tussen het bedrijfsperceel van Collé en de A27, omdat dit de zichtbaarheid van de bedrijfslocatie zou verminderen. In een nadere memorie heeft (de rechtsvoorganger van) Collé ook bezwaar gemaakt tegen het verlies van grond, omdat in het tracébesluit op een deel van haar terrein een nieuwe watergang is voorzien en zij deze grond nodig heeft voor haar bedrijfsvoering. Daarbij heeft zij gewezen op andere mogelijkheden om de waterberging te realiseren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het beroep bij uitspraak van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2053, r.o. 33 e.v.) ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het geluidscherm is verworpen. Het bezwaar tegen de nieuwe watergang en het verlies van grond is volgens de Afdeling ten onrechte niet in het beroepschrift opgenomen, en is daarom niet inhoudelijk beoordeeld. Het tracébesluit is onherroepelijk geworden.
2.7.
Bij Koninklijk besluit van 13 april 2022 (nummer 2022000844), gepubliceerd in de Staatscourant van 10 mei 2022 (nummer 11851) (hierna: het KB), is voor de uitvoering van de reconstructie van de Rijksweg A27 Houten – Knooppunt Hooipolder (deeltraject 3) ten name van de Staat onder meer de volgende onroerende zaak ter onteigening aangewezen:
Van de onroerende zaak,
kadastraal bekend,
gemeente Zederik
grondplan nr.
te onteigenen grootte m2
als
ter grootte van m2
sectie & nr.
406.3
1.244
Terrein (teelt - kweek)
26.71
B 636
2.8.
Tegen het ontwerp-KB, waarin voornoemde onroerende zaak van Collé ter onteigening is aangewezen, heeft Collé op 2 november 2021 een zienswijze ingediend. Daarin heeft Collé – kort gezegd – aangevoerd dat de noodzaak om het perceelsgedeelte te onteigenen ontbreekt, omdat er een alternatief voor de uitvoering van het werk bestaat, waarbij onteigening achterwege kan blijven. Collé heeft dat plan aan de Staat gepresenteerd en de Staat heeft dat plan afgewezen, echter die afwijzing is niet overtuigend gemotiveerd en deze kwalificeert als een opmerking van algemene aard.
2.9.
In het KB is met betrekking tot voornoemde zienswijze van Collé het volgende overwogen:
‘De zienswijze van reclamant 5
Reclamante betoogt dat er geen noodzaak is om het benodigde gedeelte ter onteigening aan te wijzen.
Verzoeker heeft reclamante in de gelegenheid gesteld om een alternatief plan voor te leggen. Reclamante heeft op 23 maart 2021 een voorstel gedaan dat erin voorziet dat alle maatregelen van de voorgenomen werkzaamheden ongehinderd uitgevoerd kunnen worden en dat eigendomsoverdracht van de in de onteigening betrokken onroerende zaak niet nodig is. Reclamante heeft zich hierbij bereid verklaard om een zakelijk recht te vestigen. Verzoeker heeft bij brief van 5 juli 2021 dit voorstel afgewezen. Reclamante acht de motivering hiervan niet overtuigend en is van mening dat een deugdelijk onderzoek het alternatief uitvoerbaar maakt en aanzienlijk minder kosten met zich mee zal brengen dan een onteigening.
Ad 5.1
De zienswijze van reclamante ziet op de wijze van aanleg van het werk op haar perceel en op de keuze voor een mogelijk door aangedragen alternatief en is daarmee planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Tracéwet aan de orde gesteld worden. Reclamante heeft beroep aangetekend tegen het Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder. Hierin heeft reclamant de noodzaak tot plaatsing van een geluidscherm ter plaatse van haar locatie betwist omdat dit scherm de zichtbaarheid van haar bedrijfslocatie aantast. Ook heeft reclamante geageerd tegen de op haar perceel voorziene nieuwe watergang die tevens dient als waterberging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroep van reclamante ongegrond verklaard.
Voorzover reclamante met haar zienswijze doelt op het gevoerde overleg ten aanzien van het door haar aangedragen alternatief merken Wij het volgende op. Zoals ook uit de zienswijze blijkt was
verzoeker, ondanks het onherroepelijke Tracébesluit, bereid om het alternatief van reclamante te
onderzoeken. Na overleg hierover heeft verzoeker reclamante bij brief van 5 juli 2021 meegedeeld dat dit alternatief niet wordt gevolgd. Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting kenbaar gemaakt dat het door reclamante aangedragen alternatief uitgebreid is bekeken op technische uitvoerbaarheid, haalbaarheid, verkeersveiligheid en kosten. Verzoeker heeft, alles overwegende, de conclusie getrokken dat de voorgestelde aanpassing van het tracébesluit enerzijds leidt tot te veel onzekerheden ten aanzien van de uitvoering. Anderzijds zou het alternatief tot dermate hoge kosten leiden dat deze niet meer in verhouding staan tot de in het tracébesluit opgenomen uitvoering.
Anders dan reclamante stelt, zijn Wij van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de
administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Verzoeker heeft onverplicht het door reclamante gevraagde alternatief onderzocht. Doordat reclamante blijft vasthouden aan het door haar aangedragen alternatief was het ten tijde van het onteigeningsverzoek het naar Ons oordeel voldoende aannemelijk dat het minnelijk
overleg nog niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.
Wij merken op dat het overleg tussen partijen zal worden voortgezet. Dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf
moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.
Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 5 Ons geen aanleiding om het verzoek
tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.’
2.10.
Bij beschikking van 2 september 2022 heeft de rechtbank in de zaak met zaak-/rekestnummer C/16/543131 / HL RK 22-52 op verzoek van de Staat een rechter-commissaris en drie deskundigen (te weten mr. I.P.A. van Heijst, ing. H.M. Dorenbosch en ing. J.L. Scheffer) benoemd en bepaald dat op een nader te bepalen datum de ligging en gesteldheid van voornoemde onroerende zaak wordt opgenomen.
2.11.
Op 16 januari 2023 heeft de vervroegde plaatsopneming plaatsgevonden.

3.Het geschil

Vorderingen van de Staat
3.1.
De Staat vordert dat de rechtbank:
I. bij vervroeging uitspreekt de onteigening ten name van de Staat en ten algemenen nutte van de gronden genoemd in sub 2 van de dagvaarding en aangeduid op productie 1 van de aan de dagvaarding gehechte en bij het vonnis te voegen kaartweergave met coördinaten van de onteigeningsgrenzen;
II. het bedrag van (het voorschot op) de schadeloosstelling bepaalt;
III. indien het aanbod niet wordt aanvaard, de in de zaak met zaak-/rekestnummer: C/16/543131 / HL RK 22/52 te benoemen deskundigen opdraagt de schadeloosstelling te begroten.
3.2.
De Staat stelt dat in het KB het onder randnummer 2.7. genoemde perceelsgedeelte van Collé ter onteigening is aangewezen. De Staat heeft geprobeerd om met Collé in der minne tot overeenstemming te komen over de overdracht van dit perceelsgedeelte. De Staat heeft aan Collé ter zake van schadeloosstelling een bedrag van € 193.000,00 aangeboden, dat door Collé niet is aanvaard. De Staat handhaaft dit aanbod en vordert in deze procedure op grond van artikel 54i Onteigeningswet (Ow) de vervroegde onteigening van het perceelsgedeelte.
3.3.
Collé voert verweer tegen de gevorderde onteigening. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van de Staat in de proceskosten. Collé stelt – kort gezegd – dat de noodzaak om tot onteigening over te gaan ontbreekt, omdat er een alternatief bestaat om het werk uit te voeren, waarbij geen of minder grond van Collé onteigend hoeft te worden. De Staat heeft dit alternatief onvoldoende serieus op haalbaarheid onderzocht.
Vorderingen van de Rabobank
3.4.
De Rabobank heeft gevorderd dat door de Staat en/of Collé (uit het voorschot) van de schadeloosstelling als door de rechtbank te bepalen, aan haar wordt voldaan een bedrag van € 193.000,00, te vermeerderen met rente vanaf 1 oktober 2022, provisie en/of kosten krachtens de met Collé gesloten financieringsovereenkomsten.
3.5.
De Staat refereert zich ter zake de vordering van de Rabobank aan het oordeel van de rechtbank.
3.6.
Wat betreft de vergoeding van de vermogenswaarde heeft Collé er geen bezwaar tegen dat dit onderdeel van de schadeloosstelling rechtstreeks aan de Rabobank wordt
betaald. Andere schadeposten, waarbij valt te denken aan bijkomende schade en proceskosten, komen rechtstreeks aan Collé toe en niet aan de Rabobank.

4.De beoordeling

Verstekverlening Waterschap
4.1.
Uit het oproepingsexploot van 6 december 2022 is gebleken dat het Waterschap op grond van artikel 118 Rv op correcte wijze is opgeroepen om in het geding te verschijnen. Het Waterschap is niet verschenen. Tegen het Waterschap is daarom verstek verleend.
Toetsingskader
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ingevolge de taakverdeling tussen de Kroon en de burgerlijke onteigeningsrechter, komt de onteigeningsrechter geen oordeel toe over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar moet hij op een daartoe strekkend verweer wel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit toetsen. Deze rechtmatigheidstoets brengt mee dat de onteigeningsrechter, voor zover de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven, moet beoordelen of het desbetreffende besluit overeenkomstig de wet en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Ten aanzien van de vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening en de afweging van de betrokken belangen, moet de onteigeningsrechter beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het onteigeningsbesluit heeft kunnen komen. In beginsel moet de rechter bij de beantwoording van deze vragen alleen acht slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht (toetsing ex tunc).
4.3.
De hiervoor bedoelde beperking van de rechtmatigheidstoetsing geldt in uitzonderingsgevallen niet. Voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening is namelijk wel plaats (toetsing ex nunc) als hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening, in het licht van na het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan. Een en ander volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:7.
Noodzaak tot onteigening
4.4.
Collé voert ten eerste aan dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt, omdat er een alternatief bestaat om het werk uit te voeren, waarbij geen of minder grond van Collé onteigend hoeft te worden. Dit alternatief kan – zo begrijpt de rechtbank – als volgt worden omschreven. Een eerste optie is dat de bestaande watergang tussen het perceel van Collé en de A27 blijft liggen, waarbij aan beide zijden van de watergang verticale damwanden worden geslagen. Bij dit alternatief kan het onderhoudspad en het talud aan de zijde van de A27 vervallen en is er geen grond van Collé nodig. Een tweede optie komt erop neer dat de nieuwe watergang wel volgens het tracébesluit wordt aangelegd, maar in plaats van een talud een damwand aan de zijde van het perceel van Collé wordt geslagen. Bij die optie is er slechts 500 m2 van de grond van Collé nodig. Bij beide opties kan ten behoeve van het Waterschap een onderhoudsstrook op het perceel van Collé worden aangelegd. Het onderhoud kan worden verzekerd door op die strook een zakelijk recht te vestigen.
4.5.
De Staat stelt dat Collé met deze alternatieve uitvoering van het werk dat hoort bij de verbreding van de A27 de inhoud van het tracébesluit ter discussie stelt en dat dit verweer daarmee planologisch van aard is. Daarnaast betwist de Staat dat de aangedragen alternatieven technisch en financieel haalbaar zijn.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De stellingen van Collé komen erop neer dat haar belangen vergen dat het werk uit het (onherroepelijke) tracébesluit anders wordt uitgevoerd. De rechtbank is met de Staat van oordeel dat dit verweer planologisch van aard is. Als Collé meent dat het werk anders uitgevoerd kan en moet worden, dan had zij dit in de bestuurlijke procedure tegen het tracébesluit naar voren moeten brengen. Collé heeft dit niet, althans niet op de juiste wijze gedaan, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling genoemd onder randnummer 2.6. Bovendien zijn de wel door Collé aangevoerde beroepsgronden door de Afdeling verworpen. De bezwaren tegen de omvang en de uitvoering van het voorgenomen werk spelen in de onteigeningsprocedure dan geen rol meer, zodat de Kroon deze bezwaren in het KB heeft kunnen passeren. Vast staat verder dat de grens van de in het KB ter onteigening aangewezen grond van Collé gelijk loopt met de grens van het te realiseren werk in het tracébesluit. Daarmee staat ook vast dat de Staat de te onteigenen grond nodig heeft voor de uitvoering van het werk. Gelet op het voorgaande kan niet geoordeeld worden dat de Kroon niet in redelijkheid tot het onteigeningsbesluit heeft kunnen komen. Het verweer van Collé wordt in zoverre verworpen.
4.7.
Ten tweede stelt Collé dat de Staat het door Collé voorgestelde alternatief voor de uitvoering van het werk in overweging heeft genomen, maar dat alternatief vervolgens niet voldoende serieus op haalbaarheid en uitvoerbaarheid heeft onderzocht, dan wel onvoldoende gemotiveerd van de hand heeft gewezen. De Staat verschuilt zich achter de wensen en het beleid van het Waterschap, aldus Collé .
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de Staat niet verplicht was het door Collé aangedragen, van het onherroepelijke tracébesluit afwijkende, alternatief voor de uitvoering van het werk op haalbaarheid te onderzoeken. In het licht daarvan moet terughoudendheid worden betracht bij de toetsing of de Kroon niet in redelijkheid tot het onteigeningsbesluit heeft kunnen komen, omdat, aldus Collé , het onderzoek naar het alternatief onvoldoende serieus zou zijn uitgevoerd of de resultaten daarvan onvoldoende gemotiveerd aan de te onteigenen partij zouden zijn teruggekoppeld. Hiervan zou slechts sprake kunnen zijn indien de Staat, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid niet het alternatief van de hand had kunnen wijzen of in geval van strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, bijvoorbeeld omdat bij Collé de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat haar alternatief zou worden uitgevoerd. Collé heeft niet aangevoerd dat dit het geval is. Uit de reactie op de zienswijze van Collé in het KB volgt juist dat de Staat Collé bij brief van 5 juli 2021 heeft medegedeeld dat het door Collé ingediende alternatief uitgebreid is bekeken op technische uitvoerbaarheid, haalbaarheid, verkeersveiligheid en kosten, waarbij rekening is gehouden met het beleid van het Waterschap ten aanzien van het te plegen onderhoud. De Staat is in die brief tot de conclusie gekomen dat de aanpassing van het tracébesluit enerzijds tot te veel onzekerheden ten aanzien van de uitvoering leidt, en anderzijds tot dermate hoge kosten leidt dat deze niet meer in verhouding staan tot de in het tracébesluit opgenomen uitvoering. Collé heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Als Collé van mening is dat dit standpunt van de Staat niet juist is, had het op de weg van Collé gelegen om dit aannemelijk te maken door bijvoorbeeld inzichtelijk te maken dat haar alternatief zonder noemenswaardige meerkosten kan worden gerealiseerd. Dit heeft Collé onvoldoende gedaan. Het verweer van Collé wordt derhalve gepasseerd.
Vervroegde onteigening en voorschot op schadeloosstelling
4.9.
De conclusie is dat het verweer van Collé tegen de vervroegde onteigening wordt verworpen. Gelet daarop, alsmede op het feit dat de in de Onteigeningswet voorgeschreven formaliteiten en termijnen zijn nageleefd, kan de vordering van de Staat tot het vervroegd uitspreken van de onteigening van het onderhavige perceelsgedeelte worden toegewezen.
4.10.
Met betrekking tot de schadeloosstelling heeft de Staat aangeboden een bedrag van € 193.000,00 aan Collé te voldoen. Collé vindt dit bedrag te laag. Daarom kan de schadeloosstelling nog niet worden vastgesteld. Daartoe zijn in de beschikking van 2 september 2022 met toepassing van artikel 54a Ow reeds deskundigen benoemd en heeft een descente plaatsgevonden op 16 januari 2023. De vordering om de bij beschikking benoemde deskundigen op te dragen de schadeloosstelling te begroten, zal worden toegewezen.
4.11.
De Staat zal worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadeloosstelling aan Collé . De Staat heeft voorgesteld het voorschot vast te stellen op een bedrag van 100% van het aangeboden bedrag, zodat het stellen van zekerheid achterwege kan blijven. Nu Collé hier niet tegen heeft geageerd, ziet de rechtbank aanleiding het door de Staat te betalen voorschot vast te stellen op 100% van de aangeboden schadeloosstelling, zijnde € 193.000,00.
Vorderingen Rabobank
4.12.
De Rabobank vordert als hypotheekhoudster dat door de Staat en/of Collé (uit het voorschot) van de schadeloosstelling als door de rechtbank te bepalen, aan haar wordt voldaan een bedrag van € 193.000,00, te vermeerderen met rente vanaf 1 oktober 2022, provisie en/of kosten krachtens de met Collé gesloten financieringsovereenkomst.
4.13.
De Staat refereert zich ter zake de vordering van de Rabobank.
4.14.
Collé heeft wat betreft de vergoeding van de vermogenswaarde er geen bezwaar tegen dat dit onderdeel van de schadeloosstelling rechtstreeks aan de Rabobank wordt
betaald. Andere schadeposten, waarbij valt te denken aan bijkomende schade en proceskosten, komen rechtstreeks aan Collé toe en niet aan de Rabobank, aldus Collé .
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de referte van de Staat en de omstandigheid dat Collé geen bezwaar heeft tegen betaling aan de Rabobank, zal de vordering van de Rabobank tot rechtstreekse betaling aan haar van een bedrag van
€ 193.000,00 als na te melden worden toegewezen, nu vaststaat dat dit bedrag betrekking heeft op de werkelijke waarde van het onteigende en niet op andere (bijkomende) schadeposten.
4.16.
De gevorderde rente krachtens de door de Rabobank met Collé gesloten financieringsovereenkomsten kan als door Collé en de Staat onweersproken worden toegewezen vanaf 1 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening, voor zover deze nog openstaat.
4.17.
De vordering van de Rabobank die ziet op provisie en/of kosten zal worden afgewezen, nu deze vordering niet is onderbouwd.
4.18.
De beslissing omtrent de gevorderde proceskosten verbonden aan de tussenkomst zal worden aangehouden, totdat over de aan Collé ter zake de onteigening te betalen (definitieve) schadeloosstelling wordt beslist.
Slot
4.19.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt bij vervroeging uit de onteigening ten name van de Staat en ten algemenen nutte van de onroerende zaak zoals genoemd in sub 2 van de dagvaarding en weergegeven op het als productie 1 daaraan gehechte en bij dit vonnis gevoegde GrensOvereenstemmingsFormulier en de kaartweergave met de coördinaten van de onteigeningsgrenzen;
5.2.
bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling op € 193.000,00, welk bedrag rechtstreeks aan de Rabobank moet worden betaald, vermeerderd met de nog openstaande rente krachtens de door de Rabobank met Collé gesloten financieringsovereenkomsten vanaf 1 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening;
5.3.
draagt de in de procedure, geregistreerd onder zaak-/rekestnummer C/16/543131 / HL RK 22-52, benoemde deskundigen op de schadeloosstelling te begroten;
5.4.
wijst het Algemeen Dagblad / Utrechts Nieuwsblad aan als het nieuwsblad waarin overeenkomstig artikel 54 Ow een uittreksel van dit vonnis door de griffier geplaatst moet worden;
5.5.
bepaalt dat de kosten van de onder 5.4. bedoelde advertentie ten laste van de Staat komen;
5.6.
draagt de griffier op om een afschrift van dit vonnis te sturen aan de door de rechtbank bij beschikking van 2 september 2022 benoemde deskundigen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, mr. C.P. Lunter en mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
45353