2.9.In het KB is met betrekking tot voornoemde zienswijze van Collé het volgende overwogen:
‘De zienswijze van reclamant 5
Reclamante betoogt dat er geen noodzaak is om het benodigde gedeelte ter onteigening aan te wijzen.
Verzoeker heeft reclamante in de gelegenheid gesteld om een alternatief plan voor te leggen. Reclamante heeft op 23 maart 2021 een voorstel gedaan dat erin voorziet dat alle maatregelen van de voorgenomen werkzaamheden ongehinderd uitgevoerd kunnen worden en dat eigendomsoverdracht van de in de onteigening betrokken onroerende zaak niet nodig is. Reclamante heeft zich hierbij bereid verklaard om een zakelijk recht te vestigen. Verzoeker heeft bij brief van 5 juli 2021 dit voorstel afgewezen. Reclamante acht de motivering hiervan niet overtuigend en is van mening dat een deugdelijk onderzoek het alternatief uitvoerbaar maakt en aanzienlijk minder kosten met zich mee zal brengen dan een onteigening.
Ad 5.1
De zienswijze van reclamante ziet op de wijze van aanleg van het werk op haar perceel en op de keuze voor een mogelijk door aangedragen alternatief en is daarmee planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Tracéwet aan de orde gesteld worden. Reclamante heeft beroep aangetekend tegen het Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder. Hierin heeft reclamant de noodzaak tot plaatsing van een geluidscherm ter plaatse van haar locatie betwist omdat dit scherm de zichtbaarheid van haar bedrijfslocatie aantast. Ook heeft reclamante geageerd tegen de op haar perceel voorziene nieuwe watergang die tevens dient als waterberging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroep van reclamante ongegrond verklaard.
Voorzover reclamante met haar zienswijze doelt op het gevoerde overleg ten aanzien van het door haar aangedragen alternatief merken Wij het volgende op. Zoals ook uit de zienswijze blijkt was
verzoeker, ondanks het onherroepelijke Tracébesluit, bereid om het alternatief van reclamante te
onderzoeken. Na overleg hierover heeft verzoeker reclamante bij brief van 5 juli 2021 meegedeeld dat dit alternatief niet wordt gevolgd. Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting kenbaar gemaakt dat het door reclamante aangedragen alternatief uitgebreid is bekeken op technische uitvoerbaarheid, haalbaarheid, verkeersveiligheid en kosten. Verzoeker heeft, alles overwegende, de conclusie getrokken dat de voorgestelde aanpassing van het tracébesluit enerzijds leidt tot te veel onzekerheden ten aanzien van de uitvoering. Anderzijds zou het alternatief tot dermate hoge kosten leiden dat deze niet meer in verhouding staan tot de in het tracébesluit opgenomen uitvoering.
Anders dan reclamante stelt, zijn Wij van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de
administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Verzoeker heeft onverplicht het door reclamante gevraagde alternatief onderzocht. Doordat reclamante blijft vasthouden aan het door haar aangedragen alternatief was het ten tijde van het onteigeningsverzoek het naar Ons oordeel voldoende aannemelijk dat het minnelijk
overleg nog niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.
Wij merken op dat het overleg tussen partijen zal worden voortgezet. Dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf
moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.
Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 5 Ons geen aanleiding om het verzoek
tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.’