ECLI:NL:RBMNE:2023:4200

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10416959
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst na langdurige ziekte en re-integratieproblemen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, [verzoekster], die sinds 2 oktober 2020 ziek was na een herseninfarct. De werknemer was in dienst bij [verweerster] B.V. en had een arbeidsovereenkomst onder de cao Bouw & Infra. Na een langdurige periode van ziekte en re-integratie, waarbij de werknemer gedeeltelijk terugkeerde naar werk, diende zij een verzoek in tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder andere vanwege het slapend houden van het dienstverband door de werkgever.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat er geen passend werk beschikbaar was voor de werknemer na afloop van de wachttijd van 104 weken. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingewilligd, met als datum van ontbinding 1 september 2023. De verzoeken van de werknemer om een transitievergoeding, billijke vergoeding en immateriële schadevergoeding zijn afgewezen, omdat er geen grond was voor toekenning van deze vergoedingen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10416959 UE VERZ 23-81 MRv/48356
Beschikking van 5 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.C.E.A. Kloosterman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L. Smit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van [verzoekster] van 27 maart 2023;
- het verweerschrift met producties van [verweerster] van 12 mei 2023;
- de e-mail met aanvullende producties van [verzoekster] van 19 mei 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023. De gemachtigden van [verzoekster] en [verweerster] hebben elk een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
Hierna is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1974, is op 1 juni 2017 in dienst van [verweerster] getreden in de functie Planner voor 40 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Bouw & Infra van toepassing.
2.2.
Op 2 oktober 2020 heeft [verzoekster] tijdens werk een herseninfarct gekregen. [verzoekster] is vanaf die dag ziekgemeld bij [verweerster] . Naar aanleiding hiervan zijn re-integratie- en preventieadviseur, mevrouw [A] , en de bedrijfsarts ingeschakeld.
2.3.
Op 24 november 2020 vond het eerste spreekuur bij de bedrijfsarts plaats. Naar aanleiding hiervan hebben partijen op 3 december 2020 een Plan van Aanpak met betrekking tot de re-integratie van [verzoekster] opgesteld. [verzoekster] was op dat moment volledig arbeidsongeschikt voor eigen of aangepast werk. De verwachting en het einddoel van de re-integratie was op dat moment volledige werkhervatting in de eigen functie.
2.4.
Op 6 januari 2021 is [verzoekster] op advies van de bedrijfsarts gestart met het verrichten van aangepaste werkzaamheden gedurende twee dagen per week van 1,5 uur. Het Plan van Aanpak is in overeenstemming hiermee aangepast.
2.5.
In de periode daarna heeft [verzoekster] , steeds in overleg met haar behandelaar en [verweerster] , het aantal uren dat zij per week aangepast werk kon verrichten opgebouwd. [verzoekster] heeft in dit verband samen met haar behandelaar drie opbouwschema’s opgesteld, waaruit volgde dat het snelste opbouwschema tot doel had dat [verzoekster] in week 4 van 2022 volledig in haar eigen functie zou zijn gere-integreerd. Het Plan van Aanpak is steeds in overeenstemming met de gemaakte afspraken over de opbouw aangepast.
2.6.
Op 8 maart 2021 heeft [verweerster] de heer [B] (hierna: [B] ) in de tijdelijke functie van extra planner aangesteld.
2.7.
Op 9 juni 2021 heeft de bedrijfsarts de eerstejaarsevaluatie uitgevoerd. [verzoekster] werkte op dat moment 22 uur per week in aangepast werk. In de (aangepaste) rapportage van 9 juni 2022 respectievelijk 15 juli 2022 staat hierover het volgende:

Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid
- werknemer is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud.
- werknemer kan minder dan voorheen omgaan met veelvuldige deadlines of productiepieken. Zij kan zeker bijdragen, maar niet in de mate zoals ze dat voorheen kon.
- werknemer ondervindt een afgenomen focus als het energieniveau lager is, oftewel naar mate dag vordert merkt ze dat haar focus afneemt. Ze kan zich op die momenten nog wel focussen op simpele informatiebronnen of routinematige taken, maar niet op nieuwe complexe taken.
- werknemer kan niet grote hoeveelheden nieuwe informatie verwerken. Dan neemt de focus sterk af.
(…)
Er is geen sprake van een permanente urenbeperking. De verwachting is dat mevrouw [verzoekster] gedurende de re-integratie op termijn stapsgewijs op kan bouwen naar de volledige contracturen.
2.8.
In juli 2021 is op verzoek van [verzoekster] een pauze ingelast in de opbouw van de uren, dagen en taken.
2.9.
Op 20 september 2021 heeft een arbeidsdeskundige, mevrouw [C] , een arbeidsdeskundig onderzoek verricht. In de rapportage staat hierover, voor zover hier van belang, het volgende:
‘Mijn advies is in eerste instantie de nadruk te leggen op re-integratie in aangepast eigen werk. Dit betreft de kortste weg naar werk en zal derhalve de meeste kans van slagen hebben. Mocht in de praktijk blijken dat dit niet tot een duurzame oplossing zal leiden is mijn advies naast de re-integratie inspanningen in spoor 1, tevens een re-integratie traject spoor 2 (ander werk bij een andere werkgever) op te starten. Het advies is dan om een twee sporen beleid te volgen. (…)
De komende maanden moet uitwijzen of opbouwschema 1 of 2 volledig haalbaar is. Haalbaar in de zin van opbouw in uren maar ook haalbaar in de zin van het uitoefenen van het volledige takenpakket. Op dit moment loopt urenopbouw voor opbouw van het takenpakket. Werkgever vindt dat de re-integratie tot nu toe goed verloopt. Werknemer functioneert goed en volgens werkgever is er geen sprake van tempoverlies. Uiteindelijk is het de bedoeling dat werknemer de overige taken ook verder gaat opbouwen. (…)
Mocht het werknemer niet lukken om volledige uren te werken, dan is het mogelijk om na einde wachttijd een nieuw contract voor minimaal 32 uur per week aan te bieden. Vereiste van werkgever is dan wel dat werknemer het volledige takenpakket kan uitvoeren en tot 17 uur kan werken.
2.10.
Op 20 oktober 2021 is door partijen de eerstejaarsevaluatie opgesteld. Hierin staat voor zover van belang het volgende:
2.11.
Op 17 december 2021 heeft de bedrijfsarts een periodieke evaluatie uitgevoerd. De bedrijfsarts heeft toen geadviseerd om de uren niet verder op te bouwen.
2.12.
Vanaf maart 2022 werd [verzoekster] begeleid door een jobcoach, mevrouw [D] (hierna: [D] ).
2.13.
Op 4 april 2022 hebben [verzoekster] , [verweerster] en [D] een gesprek gevoerd. [D] heeft toen geadviseerd dat [verzoekster] minder uren moest werken dan zij op dat moment deed en dat kon worden gekeken naar het opbouwen van de taken van [verzoekster] . Het Plan van Aanpak is op 5 april 2022 in overeenstemming hiermee aangepast.
2.14.
Op 9 juni 2022 hebben [verzoekster] , [verweerster] en [D] een tussenevaluatie uitgevoerd. Op basis hiervan is het Plan van Aanpak op 14 juni 2022 aangepast. Daarin staat voor zover van belang het volgende:

Begonnen werd met 1 dag planwerkzaamheden (korte termijn planning), hetgeen inmiddels is uitgebouwd naar 2 tot 3 plandagen. Ook is in de afgelopen periode het aantal werkuren opgebouwd naar 33 uur per week. (…)
lnsteek voorde langere termijn is, dat [verzoekster (voornaam)] in overleg met haar jobcoach wil proberen haar uren en taken stapsgewijs uit te breiden naar 4 plandagen per week en hierbij haar belastbaarheid wil testen. (…) Of er nog 'rek' zit in verdere opbouw, is op dit moment niet bekend en zal de praktijk moeten uitwijzen. lnsteek voor de komende periode (korte termijn) blijft 33 uur per week.
Werkgever geeft aan dat verdere opbouw geen must is. Daarnaast geeft werkgever aan dat [verzoekster (voornaam)] haar werk momenteel prima doet en zij zeer waardevol is voor de afdeling.
2.15.
Op 6 juli 2022 heeft het UWV een eindevaluatie uitgevoerd. In de rapportage hiervan staat voor zover van belang het volgende:
(…)

**Punt 4.1. Eigen werk met volgende aanpassingen: Aangepaste aanvangstijd kantoor, langere middagpauze, wisselende werkzaamheden gedurende de werkdag, maximaal 4 plandagen (ma t/m do), op vrijdagen andere voorkomende werkzaamheden op de afdeling.
2.16.
Bij beslissing van 22 september 2022 heeft het UWV aan [verzoekster] meegedeeld dat zij 69,18% arbeidsongeschikt is. In de rapportage staat hierover het volgende:

Ik heb vastgesteld dat u uw eigen werk niet meer kunt doen. (…)
In opdracht van de werkgever is op 20 september 2021 een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd door [onderneming] . De conclusie van dat rapport is dat het eigen werk in volle omvang ongeschikt is voor mevrouw [verzoekster] , het eigen werk niet volledig structureel passend te maken is en de werkgever geen passend werk beschikbaar heeft voor de werknemer. Er is geen tweede spoor traject ingezet. Mevrouw [verzoekster] is sinds 24 mei 2022 voor 33 uur hervat in aangepast eigen werk, De re-integratie inspaningen werkgever zijn op 28 juli 2022 als voldoende aangemerkt door arbeidsdeskundige [E] van het UWV. (…)
De re-integratie inspanningen van werkgever zijn op 28 juli 2022 als voldoende aangemerkt door arbeidsdeskundige [E] van het UWV.
Mevrouw [verzoekster] is niet geschikt voor de maatgevende arbeid.
2.17.
Met ingang van 30 september 2022 is aan [verzoekster] een WIA-uitkering toegekend.
2.18.
Op 7 oktober 2022 heeft [verweerster] aan [verzoekster] een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan met toekenning van Xella-vergoeding (en later inclusief een additionele vergoeding van € 10.000,00). Partijen hebben over dit voorstel onderhandeld, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.19.
[verzoekster] heeft vervolgens een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden;
II. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 149.601,60 bruto aan billijke vergoeding;
III. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 2.500,00 netto aan immateriële vergoeding;
IV. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 9.046,83 bruto aan transitievergoeding;
V. [verweerster] te veroordelen tot uitbetaling van de 4,5 niet-genoten vakantiedagen;
VI. [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verweerster] berust in het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar is het niet eens met de overige verzoeken van [verzoekster] en concludeert tot afwijzing hiervan met veroordeling van [verzoekster] in de proces- en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter wijst de verzoeken van [verzoekster] grotendeels af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werknemer op grond van het bepaalde in artikel 7:671c BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een slapend dienstverband. [verweerster] verzet zich niet tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat geen redelijk te respecteren belang bestaat bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst, zodat deze zal worden ontbonden.
Datum ontbinding: 1 september 2023
4.3.
Nu het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. Omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] (dit zal hierna aan de orde komen), bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 9 sub a BW op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van deze procedure in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert. De opzegtermijn bedraagt twee maanden. Deze procedure heeft geduurd van 27 maart 2023 tot de datum van deze beschikking (5 juli 2023). De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden met ingang van 1 september 2023.
Transitievergoeding wordt afgewezen
4.4.
[verzoekster] heeft verzocht om, in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, te bepalen dat [verweerster] aan haar een transitievergoeding van € 9.046,83 verschuldigd is. Volgens [verzoekster] is sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster] . Verder stelt [verzoekster] dat zij recht heeft op een transitievergoeding op grond van de Xella-beschikking (HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734) ook als komt vast te staan dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster] .
4.5.
De kantonrechter zal het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding afwijzen. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.
Geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster]
4.6.
De werkgever is op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW bij een verzoek van de werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts een transitievergoeding verschuldigd indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werkgever.
4.7.
[verzoekster] verwijt [verweerster] kort samengevat dat zij haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Volgens [verzoekster] houdt [verweerster] het dienstverband opzettelijk slapend. Verder heeft [verweerster] doelbewust [verzoekster] en het UWV om de tuin geleid en is [verweerster] leugenachtig geweest met betrekking tot de toekomst van [verzoekster] binnen [verweerster] . [verweerster] heeft nagelaten om na de termijn van 104 weken arbeidsongeschiktheid (hierna: de wachttijd) te onderzoeken of er binnen haar organisatie (ander) passend werk voorhanden was en dit aan haar aan te bieden. Verder heeft [verweerster] nagelaten om de re-integratie 2e spoor op te starten. Dit leidt ertoe dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, aldus [verzoekster] .
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster] . Anders dan [verzoekster] meent is geen sprake van het opzettelijk slapend houden van het dienstverband. Vaststaat immers dat [verweerster] aan [verzoekster] een voorstel heeft gedaan om tot beëindiging van het dienstverband over te gaan. Voor zover [verzoekster] stelt dat [verweerster] haar ten tijde van de re-integratie zou hebben gegarandeerd dat zij na afloop van de wachttijd bij [verweerster] in dienst kon blijven en [verweerster] haar ten onrechte geen (ander) passend werk heeft aangeboden, volgt de kantonrechter haar niet in haar stelling. Uit de stukken blijkt immers afdoende dat [verweerster] [verzoekster] alleen in dienst kon houden na afloop van de wachttijd als [verzoekster] (i) haar volledige takenpakket kon uitoefenen en (ii) tot 17:00 uur beschikbaar zou zijn (zie 2.9.). Als onweersproken gesteld staat vast dat aan deze voorwaarden na afloop van de wachttijd niet werd voldaan. Uit de eindevaluatie van het UWV van 6 juli 2022 (zie 2.15.) blijkt dat [verzoekster] op dat moment 33 uur per week werkte, nog niet het volledige takenpakket uitvoerde en dat verdere opbouw van de uren en taken op dat moment erg onzeker en mogelijk onverantwoord was. Verder blijkt uit de beslissing van het UWV van 22 september 2022 (zie 2.16.) dat het eigen werk in volle omvang ongeschikt is voor [verzoekster] en dat het eigen werk niet volledig structureel passend te maken is. Daarbij komt dat als onweersproken gesteld vaststaat dat [verweerster] vanaf maart 2021 [B] in de tijdelijke functie van extra planner heeft aangesteld om een deel van de taken van [verzoekster] waar te nemen die zij (nog) niet kon uitvoeren. [verweerster] heeft [B] vervolgens vanaf 3 januari 2023 een jaarcontract aangeboden, om [verzoekster] en de planafdeling langer te ontzien. Ook hieruit blijkt dat [verzoekster] (nog) niet haar volledige takenpakket uitvoerde. Bovendien is anders dan [verzoekster] meent, voldoende gebleken dat is gekeken naar een (andere) passende functie binnen [verweerster] . Zo heeft [verzoekster] intern gesolliciteerd op de functie van financieel administratief medewerker. [verweerster] heeft echter in dit verband voldoende gemotiveerd onderbouwd dat deze functie niet als passend is aan te merken. De stelling van [verzoekster] dat er ten tijde van het voorstel van [verweerster] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst twee passende vacatures waren binnen [verweerster] is ontoereikend om over het voorgaande anders te oordelen. [verweerster] heeft deze stelling van [verzoekster] gemotiveerd betwist en in dit verband toegelicht dat dit functies waren voor 36 uur per week, terwijl [verzoekster] op dat moment, zoals hiervoor is overwogen, niet in staat was om 36 uur per week te werken. Ook uit de beslissing van het UWV van 22 september 2022 blijkt dat bij [verweerster] geen passend werk beschikbaar is, gelet op de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden en belastbaarheid van [verzoekster] . [verweerster] heeft daarom naar het oordeel van de kantonrechter na afloop van de wachttijd terecht geconcludeerd dat [verzoekster] haar werkzaamheden niet (volledig) kon verrichten en dat binnen [verweerster] geen (ander) passend werk beschikbaar is.
4.9.
Ook de stelling van [verzoekster] dat [verweerster] heeft nagelaten om de re-integratie 2e spoor op te starten en daardoor niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan volgt de kantonrechter niet. De kantonrechter neemt hierbij in acht dat het UWV op 28 juli 2022 heeft geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van [verweerster] als voldoende zijn aangemerkt. Daarbij komt dat de wachttijd op 29 september 2022 is verstreken en aan [verweerster] door het UWV geen loonsanctie is opgelegd. De kantonrechter begrijpt op basis van wat partijen hebben overgelegd en ter zitting hebben toegelicht dat beide partijen zich hebben ingezet om de re-integratie van [verzoekster] goed te laten verlopen en dat het re-integratietraject van [verzoekster] steeds op basis van adviezen van en in overleg met de bedrijfsarts, de re-integratie- en preventieadviseur, de arbeidsdeskundige en de jobcoach is bijgesteld. Bovendien blijkt uit de stukken dat het advies van de deskundigen steeds luidde om (uitsluitend) in te zetten op re-integratie 1e spoor, tenzij sprake zou zijn van duurzame stagnatie van het re-integratietraject. Gesteld noch gebleken is dat hiervan op enig moment sprake was. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] dan ook niet ten onrechte nagelaten om de re-integratie 2e spoor op te starten.
4.10.
Gelet op al het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster] , zodat het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding op deze grond niet slaagt.
Xella-norm
4.11.
Zoals hiervoor is vermeld doet [verzoekster] ook een beroep op de Xella-beschikking (HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734). Kort gezegd komt die uitspraak erop neer dat een werkgever in beginsel moet instemmen met een verzoek van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en de transitievergoeding te betalen. Dit geldt uiteraard ook in de tegengestelde situatie, een redelijk voorstel van de werkgever aan de werknemer.
4.12.
Vaststaat dat [verweerster] op 11 oktober 2022 een voorstel heeft gedaan om te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding van € 8.424,64. Ook staat vast dat [verweerster] op 30 november 2022 in het kader van de onderhandelingen dit voorstel gestand heeft gedaan en een additionele vergoeding van € 10.000,00 heeft aangeboden. [verzoekster] heeft beide voorstellen niet aanvaard. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat [verweerster] in strijd met artikel 7:611 BW heeft gehandeld. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien de reden dat [verzoekster] deze voorstellen niet heeft aanvaard zou zijn gelegen in de finale kwijtingsvoorwaarde die [verweerster] hieraan heeft gesteld (HR 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:63, r.o. 3.2.3.). Weliswaar heeft [verzoekster] ter zitting gesteld dat [verweerster] in de laatst voorgestelde vaststellingsovereenkomst een finale kwijtingsvoorwaarde heeft gesteld, maar gesteld noch gebleken is dat dit voor [verzoekster] aanleiding is geweest om de voorstellen van [verweerster] af te wijzen. [verzoekster] heeft zich steeds, ook in deze procedure, op het standpunt gesteld dat [verweerster] niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en dat de door [verweerster] aangeboden vergoeding gelet daarop geen recht deed aan de situatie. Het betoog van [verzoekster] slaagt daarom niet, zodat ook op grond hiervan het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding wordt afgewezen.
Billijke vergoeding wordt afgewezen
4.13.
[verzoekster] heeft verder verzocht om ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan haar een billijke vergoeding van € 149.601,60 bruto toe te kennen. Hiervoor is overwogen dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , zodat geen grond bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding. Dit verzoek zal daarom eveneens worden afgewezen.
Immateriële schadevergoeding wordt afgewezen
4.14.
Voorts heeft [verzoekster] verzocht om aan haar een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00 netto toe te kennen. [verzoekster] heeft nagelaten de grondslag en de hoogte van de verzochte schadevergoeding toe te lichten en van een onderbouwing te voorzien. Het verzoek zal daarom als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd worden afgewezen.
Niet-genoten vakantiedagen
4.15.
[verzoekster] verzoekt tenslotte uitbetaling van 4,5 niet-genoten vakantiedagen. [verzoekster] heeft haar verzoek in het geheel niet onderbouwd en [verweerster] heeft tegen dit verzoek gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens [verweerster] is tot 30 september 2022 sprake van een negatief saldo van 11 vakantie-uren. [verweerster] heeft ter onderbouwing van haar verweer overzichten van de resterende vakantiedagen overgelegd. [verzoekster] heeft dit verweer van [verweerster] onweersproken gelaten, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid hiervan. Het verzoek van [verzoekster] wordt daarom afgewezen.
Intrekkingsbevoegdheid
4.16.
In artikel 7:686a lid 6 en 7 BW is bepaald dat, alvorens een ontbinding waaraan geen vergoeding wordt verbonden wordt uitgesproken, de rechter partijen van zijn voornemen in kennis stelt en een termijn stelt waarbinnen de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn verzoek in te trekken. [verzoekster] zal daarom in de gelegenheid gesteld worden haar verzoek uiterlijk op 19 juli 2023 in te trekken.
4.17.
Indien [verzoekster] tijdig van die gelegenheid gebruik maakt, wordt zij in de proceskosten van [verweerster] veroordeeld.
Proceskosten
4.18.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van deze procedure aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt [verzoekster] in de gelegenheid uiterlijk 19 juli 2023 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.3.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 september 2023;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten van [verweerster] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de voldoening;
5.7.
veroordeelt [verzoekster] wanneer zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerster] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de betaling;
- te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de betaling;
5.8.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.