ECLI:NL:RBMNE:2023:4196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10018946
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van een strook grond en schadevergoeding voor verwijderde beplanting tussen buren

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben twee buren, [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s., een geschil over de eigendom van een strook grond en schade aan de achtertuin. [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond aan de voorzijde van zijn woning, die volgens hem deel uitmaakt van zijn perceel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] c.s. niet kan aantonen dat hij het ondubbelzinnig en openbaar in bezit heeft genomen, wat een vereiste is voor verkrijgende verjaring. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. om te verklaren dat hij eigenaar is van het strookje grond en om [gedaagde sub 1] c.s. te bevelen mee te werken aan de inschrijving in de openbare registers zijn dan ook afgewezen.

Daarnaast vorderde [eiser sub 1] c.s. schadevergoeding voor het verwijderen van beplanting uit zijn achtertuin door [gedaagde sub 1] c.s. tijdens de bouw van een uitbouw. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade aan de beplanting en heeft een schadevergoeding van € 131,25 toegewezen, evenals € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10018946 UC EXPL 22-5056 MRv/48356
Vonnis van 22 maart 2023
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook in mannelijk enkelvoud gezamenlijk te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. S.H. van Loon,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook in mannelijk enkelvoud gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. M.A. Geuze.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 22 juli 2022;
- de conclusie van antwoord met producties, ingekomen op 5 september 2022;
- de akte met producties [eiser sub 1] , ingekomen op 10 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023. [eiser sub 1] c.s. is verschenen, vergezeld van zijn oudste zoon en gemachtigde. Ook [gedaagde sub 1] c.s. is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 15 maart 2023 vonnis zal worden gewezen.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. zijn buren. [eiser sub 1] c.s. is sinds 16 oktober 1987 eigenaar van het woonhuis met erf en tuin aan het [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] . [gedaagde sub 1] c.s. is op 4 januari 2021 eigenaar geworden van het woonhuis met erf en tuin aan het [straat] [nummeraanduiding 2] in [plaats] .
2.2.
In april 2021 is [gedaagde sub 1] c.s. gestart met het realiseren van een uitbouw aan de achterkant over de gehele breedte van zijn woning. [gedaagde sub 2] heeft in dit verband in april 2021 een gedeelte van de gemeenschappelijke schutting die de erfafscheiding markeert en de beplanting en aanwezige tuingrond van [eiser sub 1] c.s. in een straal van circa 2 meter van de uitbouw verwijderd. Een en ander zou na het realiseren van de uitbouw door [gedaagde sub 1] c.s. in de tuin van [eiser sub 1] c.s. worden teruggeplaatst. Dit is tot op heden niet gebeurd. Partijen hebben bovendien ingeval van schade aan de kant van [eiser sub 1] c.s. als gevolg van het realiseren van de uitbouw afgesproken dat [gedaagde sub 1] c.s. deze schade aan [eiser sub 1] c.s. zal vergoeden.
2.3.
Tussen partijen bestond ten tijde van en na het realiseren van de uitbouw discussie over de erfgrens.
2.4.
Op verzoek van [eiser sub 1] c.s. heeft het Kadaster op 22 september 2021 de erfgrens van de percelen van partijen aan de achterzijde en de voorzijde van de woningen ingemeten. Uit het relaas van bevindingen van het Kadaster blijkt dat aan de voorzijde van de woningen een strookje grond van circa 14 centimeter breed en 5 meter lang (hierna: het strookje grond) deel uitmaakt van het perceel van (de rechtsvoorgangers) van [gedaagde sub 1] c.s. Dit strookje grond is gelegen voor de garagemuur van [eiser sub 1] c.s. zoals hieronder weergegeven:
2.5.
Op 4 oktober 2021 heeft [eiser sub 1] c.s. een rij struikjes van circa 50-60 centimeter hoog (hierna: de heg) dat gedeeltelijk op het strookje grond stond verwijderd en vervangen door herfstasters.
2.6.
Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft hij schade geleden als gevolg van het realiseren van de uitbouw van [gedaagde sub 1] c.s. De grond aan de achterzijde is bevuild door bouwafval en de beplanting is verwijderd, maar niet teruggeplaatst. [eiser sub 1] c.s. stelt verder dat hij het strookje grond aan de voorzijde van rechtswege door verjaring in eigendom heeft verkregen. [eiser sub 1] c.s. vordert daarom in deze procedure (i) een verklaring van recht dat [eiser sub 1] c.s. door verjaring van rechtswege eigenaar is van het strookje grond, (ii) [gedaagde sub 1] c.s. te bevelen mee te werken aan de inschrijving in de openbare registers van het feit dat [eiser sub 1] c.s. van rechtswege eigenaar is van het strookje grond, op straffe van verbeurte van een dwangsom en (iii) te bepalen dat dit vonnis 6o kalenderdagen na betekening daarvan in de plaats treedt van een (deel van een) tot levering aan [eiser sub 1] c.s. van het strookje grond bestemde akte. Daarnaast vordert [eiser sub 1] c.s. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 656,52 aan schadevergoeding voor de achtertuin, € 98,48 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en de nakosten.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. grotendeels afwijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Bevrijdende c.q. verkrijgende verjaring
3.2.
Tussen partijen is in geschil of [eiser sub 1] c.s. het eigendom van het strookje grond aan de voorzijde van de woningen door verkrijgende (artikel 3:99 BW), dan wel bevrijdende (artikel 3:105 BW) verjaring heeft verkregen.
3.3.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling hiervan het volgende voorop. Voor een geslaagd beroep op deze artikelen is, behalve het verlopen van de toepasselijke verjaringstermijn, ondubbelzinnig bezit van [eiser sub 1] c.s. een vereiste. Of iemand bezitter is geworden van (in dit geval) het strookje grond, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting (hoe in de maatschappij over een begrip wordt gedacht), met inachtneming van de wettelijke regels en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:107 en 3:108 BW). Bezit wordt verkregen door inbezitneming, overdracht of door opvolging onder algemene titel (artikel 3:112 BW). [eiser sub 1] c.s. heeft niet gesteld dat het bezit van het strookje grond aan hem of zijn rechtsvoorgangers is overgedragen of door opvolging onder algemene titel is verkregen. Daarom hoeft uitsluitend beoordeeld te worden of sprake is van inbezitneming. Voor inbezitneming is bepalend of iemand de feitelijke macht over het stuk grond is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Daarnaast moet het bezit ondubbelzinnig en openbaar zijn. Van ondubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter doet alsof hij eigenaar is. Voor openbaarheid is noodzakelijk dat naar buiten toe kenbaar is dat iemand het stuk grond in bezit genomen heeft.
3.4.
[eiser sub 1] c.s. heeft gemotiveerd gesteld dat hij de eerste bewoner is van de woning en zich al meer dan 30 jaar als eigenaar van het strookje grond heeft gedragen. De kantonrechter begrijpt dat [eiser sub 1] c.s. volgens hem het bezit van het strookje grond vanaf 1987 voor zichzelf heeft uitgeoefend. Dat bezit bestaat er volgens [eiser sub 1] c.s. uit dat hij het strookje grond bijhield, een rij struikjes daarop heeft gezet, die struikjes snoeide en gedurende vorenbedoelde periode ook het onkruid en soms zwerfvuil van het strookje grond heeft verwijderd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft betwist dat sprake is van ondubbelzinnig en openbaar bezit door [eiser sub 1] c.s. en dat sprake is van het verlopen van de toepasselijke verjaringstermijn. Daarnaast moet [eiser sub 1] c.s. worden geacht niet te goeder trouw te zijn met betrekking tot het gestelde bezit, volgens nog steeds [gedaagde sub 1] c.s.
3.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de rechtspraak worden hoge eisen gesteld aan inbezitneming van onroerende zaken. De omstandigheid dat [eiser sub 1] c.s. het strookje grond heeft beplant is onvoldoende, omdat hieruit naar verkeersopvatting geen wilsuiting van [eiser sub 1] c.s. om als rechthebbende op te treden kan worden afgeleid. Voor zover de stelling juist is dat [eiser sub 1] c.s. het strookje grond gedurende dertig jaar zelfstandig heeft onderhouden – wat door [gedaagde sub 1] c.s. wordt betwist – door onkruid en mogelijk zwerfvuil te verwijderen, kan dat op grond van vaste jurisprudentie evenmin als bezit van het strookje grond worden aangemerkt. De kantonrechter merkt in dit verband op dat enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende zijn. De inbezitneming moet zodanig zijn dat dit het bezit van – in dit geval – [gedaagde sub 1] c.s. teniet doet. Hiervan is gelet op het voorgaande geen sprake, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van ondubbelzinnig en openbaar bezit. De kantonrechter zal daarom de gevorderde verklaring van recht, namelijk dat [eiser sub 1] c.s. eigenaar is van het strookje grond, en de daarmee verband houdende vorderingen als genoemd onder (ii) en (iii) (zie 2.6.) afwijzen. De kantonrechter gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [eiser sub 1] c.s., omdat de feiten die te bewijzen zijn aangeboden niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
3.6.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen in dit verband geen bespreking.
Schade aan de achtertuin van [eiser sub 1] c.s.
3.7.
[eiser sub 1] c.s. vordert ook veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van een schadevergoeding vanwege de door hem geleden schade aan de achtertuin. Volgens [eiser sub 1] c.s. moet de schade worden begroot op een bedrag van € 656,52.
3.8.
Vast is komen te staan dat in ieder geval de heester en vijf bodembedekkers uit de tuin van [eiser sub 1] c.s. zijn verwijderd en zijn overgeplant in de tuin van [gedaagde sub 1] c.s. om de uitbouw te realiseren. Ook is komen vast te staan dat de heester bij het overplanten dood is gegaan en dus niet in de tuin van [eiser sub 1] c.s. teruggeplaatst kon worden. De vijf bodembedekkers zijn niet in de tuin van [eiser sub 1] c.s. teruggeplaatst. [gedaagde sub 1] c.s. had de heester en vijf bodembedekkers echter wel terug moeten plaatsen, of nieuwe, vergelijkbare beplanting moeten neerzetten. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat hij dat wel wilde, maar daartoe niet de gelegenheid heeft gekregen en vindt - zo begrijpt de kantonrechter - dat hij daarom de schade aan de beplanting niet hoeft te vergoeden. Aan dit verweer gaat de kantonrechter voorbij. Er is namelijk onvoldoende gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. het terugplaatsen van de beplanting heeft aangeboden. Sterker nog, tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] c.s. naar voren gebracht dat door de discussies die waren ontstaan, het gesprek daarover niet meer is gevoerd. [gedaagde sub 1] c.s. moet daarom de schade die is ontstaan door het weghalen van de heester en de vijf bodembedekkers vergoeden.
3.9.
Tussen partijen is verder in geschil of ook andere planten uit de tuin van [eiser sub 1] c.s. zijn verwijderd om de uitbouw van [gedaagde sub 1] c.s. te kunnen realiseren en niet zijn teruggeplaatst, waardoor [eiser sub 1] c.s. verdere schade heeft geleden. Volgens [eiser sub 1] c.s. is dit het geval. [eiser sub 1] c.s. heeft ter onderbouwing van zijn stelling een offerte van 31 januari 2022 van [onderneming] overgelegd. Daarin zijn een heester, bodembedekkers en andere planten opgenomen. [gedaagde sub 1] c.s. betwist dat ook andere planten uit de tuin van [eiser sub 1] c.s. zijn verwijderd en heeft ter onderbouwing hiervan vier (gelijkluidende) verklaringen overgelegd.
3.10.
De kantonrechter overweegt het volgende. Er kan niet worden vastgesteld dat op het bewuste stukje grond in de achtertuin meer planten hebben gestaan dan de heester en de vijf bodembedekkers. Dit kan niet uit de in het dossier aanwezige foto’s worden afgeleid, en volgt evenmin uit de offerte van [onderneming] . Hieruit volgt immers alleen een voorstel voor het aanbrengen van beplanting in de achtertuin. Tot slot betrekt de kantonrechter bij haar oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. deze stelling gemotiveerd heeft betwist met de door hem ingebrachte verklaringen. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. de kosten voor het vervangen van een heester en vijf bodembedekkers moet vergoeden.
3.11.
Dan komt de vraag aan de orde welk bedrag [gedaagde sub 1] c.s. moet vergoeden. Beide partijen hebben hiervoor een offerte in het geding gebracht. Tussen beide offertes zit een behoorlijk verschil. [gedaagde sub 1] c.s. heeft over de door hem ingebrachte offerte aangevoerd dat bij de offerte uit is gegaan van planten van hetzelfde formaat als de oorspronkelijke beplanting. Omdat [eiser sub 1] c.s. die stelling niet heeft betwist, gaat de kantonrechter daarvan uit en zal de kantonrechter die offerte als uitgangspunt nemen. Daarbij betrekt de kanotonrechter dat ter zitting weliswaar is gebleken dat [eiser sub 1] c.s. zijn achtertuin al heeft laten herstellen, maar gesteld noch gebleken is wat hiervan de kosten zijn geweest. Het had op de weg van [eiser sub 1] c.s. gelegen om dit inzichtelijk te maken.
3.12.
Gelet op het voorgaande komen de heester à € 65,00 en vijf bodembedekkers à € 2,75 per stuk (in totaal € 13,75) voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter schat dat dat voor de werkzaamheden 1 manuur (€ 52,50) nodig is. Kosten voor verbetering van de grond worden niet toegewezen. [eiser sub 1] c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat de grond zodanig bevuild is dat grondverbeteraar nodig is (of was) om beplanting mogelijk te maken.
3.13.
Dit betekent dat de vordering van [eiser sub 1] c.s. tot een bedrag van € 131,25 zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.14.
[eiser sub 1] c.s. heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter wijst een hoofdsom toe van € 131,25. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 98,48) is daarom hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten vaststellen overeenkomstig het wettelijke tarief, namelijk € 40,00.
Proceskosten
3.15.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van deze procedure aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
Hoofdelijkheid
3.16.
[eiser sub 1] c.s. vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. met betrekking tot zijn vorderingen (zie 2.6.). [gedaagde sub 1] c.s. heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Evenmin is gebleken van feiten en omstandigheden die aan toewijzing hiervan in de weg staan. De vordering tot hoofdelijke veroordeling tot betaling van de schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De door [eiser sub 1] c.s. gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring wordt eveneens toegewezen, nu [gedaagde sub 1] c.s. hiertegen geen verweer heeft gevoerd en geen feiten en/of omstandigheden zijn gebleken die deze vordering in de weg staan.
Geen eis in reconventie ingediend in de conclusie van antwoord
3.18.
In de conclusie van antwoord wordt gesproken over een bedrag van € 500,00 aan gemaakte buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 1] c.s. in zijn conclusie van antwoord geen eis in reconventie heeft ingesteld om [eiser sub 1] c.s. te veroordelen tot vergoeding van dit bedrag. Dit betekent dat de kantonrechter hierover geen beslissing zal nemen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft deze vordering overigens niet onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van overlegging van stukken waaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] c.s. deze kosten heeft gemaakt. Dit betekent dat, indien gevorderd, de vordering zou zijn afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen € 131,25 aan schadevergoeding voor de achtertuin;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart de onderdelen 4.1. tot en met 4.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam en in het openbaar uitgesproken door mr. F.H. Charbon op 22 maart 2023.