ECLI:NL:RBMNE:2023:4188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/2488
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen de weigering van de Minister om een voordracht tot vernietiging van raadsbesluiten te doen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 april 2022, waarin het bezwaar van eiser tegen de weigering om een voordracht tot schorsing en vernietiging van raadsbesluiten te doen, niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, die is behandeld in enkelvoudige kamer. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Minister, die op 17 maart 2021 weigerde om een voordracht tot vernietiging van twee raadsbesluiten te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep openstaat tegen de weigering van de Minister om een voordracht te doen, en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 30 juni 2023 heeft eiser geprobeerd getuigen te laten horen, maar de rechtbank heeft besloten om hiervan af te zien, omdat dit niet zou bijdragen aan de beoordeling van het geschil. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en dat er geen mogelijkheid is voor eiser om een inhoudelijk oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van de raadsbesluiten in deze procedure. De rechtbank heeft de kosten van de procedure voor eiser vastgesteld op nul, omdat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties(de Minister), verweerder
(gemachtigde: mr. S.C. te Braake).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen(de gemeenteraad)
(gemachtigde: mr P.M.L. van der Schot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de Minister van 25 april 2022 om het bezwaar van eiser tegen de weigering om zijn verzoek tot schorsing en vernietiging van het raadsbesluit ‘Revitalisering [locatie 1] ’ (het raadsbesluit) en het bestemmingsplan ‘ [locatie 2] ’ (het bestemmingsplan) voor te dragen aan de Koning niet-ontvankelijk te verklaren.
1.1.
De Minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van de Minister, zij werd vergezeld door
mr. [A] , en de gemachtigde van de gemeenteraad. Tijdens deze zitting heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend. De rechtbank heeft toen het onderzoek geschorst. Met de beslissing van 21 februari 2023 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de behandeling op zitting op 30 juni 2023 voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Aan deze zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van de Minister, zij werd vergezeld door mr. [A] en [B] , en de gemachtigde van de gemeenteraad.

Beoordeling door de rechtbank

Derde-belanghebbenden
2. De rechtbank heeft de gemeenteraad in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. [1]
3. Voorafgaand aan de zitting op 30 juni 2023 hebben [C] ,
[D] , [E] en [F] verzocht om ook als belanghebbenden deel te mogen nemen aan het geding. De rechtbank heeft deze verzoeken op de zitting afgewezen. Iemand is in de regel belanghebbende in een beroepsprocedure als hij of zij er door gegrondverklaring van het beroep op achteruit kan gaan. Een belanghebbende heeft er dus belang bij dat het besluit waar beroep tegen wordt ingesteld in stand blijft. Op de zitting heeft [C] toegelicht dat hij en de andere drie personen het verzoek van eiser tot schorsing en vernietiging van de twee raadsbesluiten en ook zijn beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar onderschrijven. Zij hebben er juist
geenbelang bij dat de besluiten van de minister, het bestemmingsplan en het raadsbesluit in stand blijven. De rechtbank heeft hen daarom niet als belanghebbenden in deze procedure aangemerkt.
Waar gaat deze zaak over?
4. Deze zaak is begonnen met het verzoek van eiser aan de Kroon om het raadsbesluit en het bestemmingsplan te schorsen en te vernietigen. De Minister doet hiervoor een voordracht aan de Koning. [2] Met het besluit van 17 maart 2021 heeft de Minister geweigerd om een voordracht tot vernietiging van de twee raadsbesluiten te doen. Eiser is het niet eens met deze weigering en heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de Minister. Met het bestreden besluit van 25 april 2022 heeft de Minister het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
5. Dit laatste besluit, namelijk het besluit van de Minister om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren, is het besluit wat de rechtbank in deze zaak moet beoordelen. Dit betekent dat rechtbank in deze zaak alleen kan toetsen of de Minister het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft duidelijk uitgelegd dat hij graag een inhoudelijk oordeel wil over de rechtmatigheid van het bestemmingsplan en het raadsbesluit, maar dat kan de rechtbank dus niet in deze procedure doen.
De beoordeling van het bestreden besluit
6. Op grond van artikel 8:5 van de Awb kan geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de als bijlage 2 bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. In artikel 1 van deze bijlage is bepaald dat tegen een besluit als bedoeld in artikel 278 van de Gemeentewet, voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen geen beroep kan worden ingesteld.
7. Omdat de Minister heeft geweigerd om een voordracht tot vernietiging van de twee raadsbesluiten te doen, staat hiertegen geen beroep open. Om die reden is het ook niet mogelijk om bezwaar te maken tegen zo’n besluit. [3] De Minister heeft het bezwaar van eiser dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal daarom het beroep ongegrond verklaren.
Horen van getuigen
8. Eiser heeft zes getuigen aangemeld en de rechtbank verzocht om hen te horen. Op de zitting heeft hij toegelicht dat deze getuigen verklaringen kunnen afleggen over dat het bestemmingplan illegaal is en dat het raadsbesluit nooit is vastgesteld. Daarvoor was nodig dat alle bewoners van het woonwagencentrum zouden tekenen dat zij akkoord gingen met het raadsbesluit en dat hebben zij nooit gedaan.
9. Gelet op de door eiser gegeven toelichting op het doel van het horen van de getuigen en gelet op dat de rechtbank in deze procedure geen inhoudelijk oordeel over de twee raadsbesluiten kan geven, kan het horen van de zes getuigen redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van het geschil. De rechtbank maakt daarom gebruik van haar bevoegdheid om af te zien van het horen van de aangemelde getuigen. [4]

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit heeft zij gedaan op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Artikel 278, eerste lid, van de Gemeentewet.
3.Dit volgt uit de artikelen 8:1 en 7:1, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 8:63, tweede lid, van de Awb.