In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, [eiser], en een huurder, [gedaagde]. De verhuurder vorderde ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De huurovereenkomst was in 2016 aangegaan met een huurprijs van € 510,00 per maand. De huurder had echter sinds mei 2021 de huur niet volledig betaald en had een verzoek tot huurprijsverlaging ingediend bij de Huurcommissie. In een eerdere procedure was de huurder veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 4.590,00, maar de vordering tot ontruiming was afgewezen.
De verhuurder vorderde nu opnieuw ontruiming en betaling van een huurachterstand van € 4.490,45, alsook boetes en buitengerechtelijke incassokosten. De huurder voerde verweer en betwistte het spoedeisend belang van de verhuurder. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder onvoldoende had aangetoond dat er een spoedeisend belang was bij de gevraagde voorzieningen. De huurachterstand was niet substantieel opgelopen sinds de vorige procedure en de huurder had een betalingsregeling getroffen.
De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de verhuurder niet gerechtvaardigd waren en wees deze af. Tevens werd de verhuurder veroordeeld in de proceskosten van de huurder. De uitspraak benadrukt het belang van een goede belangenafweging in huurgeschillen en de noodzaak voor verhuurders om hun vorderingen goed te onderbouwen.