ECLI:NL:RBMNE:2023:418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
C/16/546638 / FO RK 22-1186
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herstel van gezag en wijziging omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen ouders en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.R.G. Drenth, hebben verzocht om hersteld te worden in het gezag over hun dochter [minderjarige 1], die bij pleegouders woont. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders afgewezen, omdat het herstel van het gezag niet in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] een stabiele en veilige omgeving heeft bij de pleegouders en dat een terugplaatsing bij de ouders haar ontwikkeling zou verstoren. De ouders hebben wel recht op omgang met [minderjarige 1], maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige omgangsregeling van eenmaal per maand onvoldoende is en dat een uitbreiding op dit moment niet passend is. Daarnaast is het verzoek om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige 1] niet behandeld, omdat dit te belastend zou zijn voor het kind. De rechtbank heeft de ouders aangeraden om het traject 'Ouderschap op Afstand' te volgen om hen te helpen bij het verwerken van de situatie en het ondersteunen van [minderjarige 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/546638 / FO RK 22-1186
Gezag, omgang en bijzondere curator
Beschikking van 8 februari 2023
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader ,
advocaat mr. F.R.G. Drenth,
en
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder ,
advocaat mr. F.R.G. Drenth,
samen te noemen: de ouders ,
tegen
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering ,
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost ,
hierna te noemen: de GI .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
familie [pleegouders] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de pleegouders .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de ouders (met bijlagen), na verwijzing binnengekomen op 20 oktober 2022;
  • de brief met bijlagen van de GI van 21 december 2022;
  • de brief met daarin aanvullende verzoeken van de ouders (via F9) van 17 januari 2023;
  • de aanvullende stukken van de ouders (via F9) van 25 januari 2023;
  • de brief van de GI van 25 januari 2023;
  • het aanvullende stuk van de GI van 26 januari 2023;
  • het F9-formulier van de ouders van 27 januari 2023;
  • de pleitaantekeningen van de GI , overgelegd ter zitting;
  • het briefje van de pleegvader, overgelegd ter zitting.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 30 januari 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders met hun advocaat;
  • mevrouw [A] namens de GI ;
  • de pleegouders ;
  • mevrouw [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd. Zij zijn de ouders van:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] .
De ouders hebben naast [minderjarige 1] nog twee dochters: [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij de pleegouders .
2.3.
Bij beschikking van 28 januari 2019 van deze rechtbank is het gezag van de ouders over [minderjarige 1] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [minderjarige 1] .
2.4.
De ouders hebben eens per maand een uur omgang met [minderjarige 1] . Deze omgangsregeling is vastgesteld bij beschikking van deze rechtbank van 26 november 2020, welke door het hof is bekrachtigd op 17 juni 2021.
2.5.
De ouders verzoeken de rechtbank om te bepalen dat:
  • de ouders hersteld worden in het gezag over [minderjarige 1] ;
  • de omgangsregeling als volgt wordt gewijzigd:
o fase 1: gedurende twee maanden omgang van eens in de maand voor de duur van twee uur bij De Rading, onder begeleiding van Humanitas, die daarvan verslag uitbrengen en beoordelen of de ouders klaar zijn voor fase 2;
o fase 2: gedurende twee maanden omgang van eens in de twee weken voor de duur van vier uur onder begeleiding van Humanitas, die daarvan verslag uitbrengen en beoordelen of de ouders klaar zijn voor fase 3;
o fase 3: in de eerste maand omgang van eens in de twee weken voor de duur van zes uur en in de tweede maand omgang van eens in de twee weken waarbij [minderjarige 1] blijft logeren bij de ouders , onder begeleiding van Humanitas (met uitzondering van het nachtje slapen), waarna wordt bekeken of er een gezinsopname mogelijk is om te bepalen of [minderjarige 1] kan worden teruggeplaatst bij de ouders of dat een uitgebreidere omgangsregeling mogelijk is.
Daarnaast hebben de ouders bij aanvullend verzoek gevraagd om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige 1] en om te bepalen dat er gezinsbezoeken plaats zullen vinden tussen de ouders , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.6.
De GI is het niet eens met de verzoeken van de ouders . Zij wil dat hun verzoeken worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de verzoeken van de ouders afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Gezag
3.2.
Als het gezag van ouders is beëindigd, kunnen zij de rechtbank vragen om hersteld te worden in het gezag. De rechtbank kan zo een verzoek alleen toewijzen als dat in het belang van het kind is. [1] In dit geval vindt de rechtbank dat aan die voorwaarde niet is voldaan. Met andere woorden: de rechtbank vindt dat het niet in het belang van [minderjarige 1] zou zijn als de ouders weer het gezag over haar zouden hebben. Dat zou namelijk tot gevolg hebben dat [minderjarige 1] ook weer bij de ouders moet gaan wonen, terwijl de rechtbank het voor [minderjarige 1] het beste vindt om bij de pleegouders te blijven wonen. [minderjarige 1] woont al een aantal jaar bij de pleegouders en is daar gehecht. Bovendien heeft [minderjarige 1] meer dan andere kinderen een stabiele, voorspelbare en veilige (opvoed)omgeving nodig. De pleegouders kunnen haar dat goed bieden. Dat is ook te zien aan hoe [minderjarige 1] zich ontwikkelt. [minderjarige 1] heeft enorme stappen gezet en het is haar zelfs gelukt om te starten in een havo/vwo brugklas. De rechtbank vindt dat ontzettend knap van [minderjarige 1] . Maar de rechtbank heeft ook van de GI en de pleegouders gehoord dat [minderjarige 1] daar iedere dag heel erg hard voor moet werken. De therapeut van [minderjarige 1] heeft dat goed uitgelegd in haar brief van 26 januari 2023: het oude gedrag vanuit angst en wantrouwen is als het ware een ‘snelweg’ die [minderjarige 1] makkelijk neemt, en het nieuwe gedrag vanuit vertrouwen in haarzelf en haar omgeving is de ‘binnenweg’, waarvan het nog veel energie en tijd kost om die te kunnen en durven nemen.
3.3.
Ondanks dat [minderjarige 1] nog hard moet werken om deze stijgende lijn vol te houden, kan gesteld worden dat er evenwicht is in het leven van [minderjarige 1] . Zij zit goed op haar plek bij de pleegouders , het gaat redelijk goed op school en [minderjarige 1] ziet de ouders eens per maand met plezier. Wanneer de rechtbank de ouders zou herstellen in het gezag en [minderjarige 1] weer bij hen zou gaan wonen, wordt dit evenwicht verstoord. De GI en de pleegouders hebben verteld dat alleen al het verzoekschrift van de ouders en de brief van de rechtbank die [minderjarige 1] heeft gekregen, ervoor hebben gezorgd dat het de afgelopen maanden slechter is gegaan met [minderjarige 1] . Zij heeft daardoor een terugval gehad in stress en in gedrag. Zo had ze bijvoorbeeld meer moeite met slapen, zocht ze meer dan normaal de nabijheid van pleegouders op en had ze weinig ruimte in haar hoofd voor haar schooltaken. [minderjarige 1] heeft daardoor ook een aantal slechte cijfers gehaald. Dit toont aan hoe kwetsbaar [minderjarige 1] nog is, en dat het herstel van het gezag van de ouders haar ontwikkeling te veel zou verstoren.
3.4.
Het voorgaande neemt niet weg dat de wens van de ouders heel goed voor te stellen is. De rechtbank heeft in de stukken gelezen en op de zitting ook gezien dat deze situatie de ouders heel veel verdriet doet. De ouders spreken zeer liefdevol over [minderjarige 1] en zij hebben verteld dat het op heel veel vlakken in hun leven beter gaat dan ten tijde van de gezagsbeëindiging. Zo hebben de ouders relatietherapie gehad waardoor er minder ruzie is in huis, hebben beide ouders een baan en hebben zij geen schulden meer. De rechtbank vindt het zeer positief dat de ouders deze stappen hebben gezet. Maar dat betekent niet per definitie dat [minderjarige 1] daardoor weer thuis kan wonen. Zoals hiervoor uitgelegd maakt het verleden van [minderjarige 1] dat een terugplaatsing bij de ouders haar ontwikkeling juist zou verstoren, in plaats van dat het haar zou helpen. Voor [minderjarige 1] geeft het rust als ze weet dat ze bij haar pleegouders kan blijven wonen.
Omgang
3.5.
Dat de ouders niet hersteld worden in het gezag, betekent niet dat zij niet belangrijk zijn in het leven van [minderjarige 1] . De ouders blijven de ouders van [minderjarige 1] en het is belangrijk dat zij contact met elkaar hebben. De rechtbank is het dan ook met de ouders eens dat de GI goed moet blijven onderzoeken of de omgang tussen hen en [minderjarige 1] kan worden uitgebreid. Eens per maand gedurende een uur omgang onder begeleiding van Humanitas is namelijk weinig. Maar de rechtbank vindt een uitbreiding nu nog niet passend. De GI en de pleegouders hebben verteld dat [minderjarige 1] rondom de omgangsmomenten met de ouders nog steeds een piek ervaart in haar stressbeleving. De omgangsmomenten vragen ook veel van haar, omdat zij de neiging heeft om iedereen te ‘pleasen’ en omdat soms het gevoel ontstaat dat de ouders een bepaald beroep op haar doen. Maar de rechtbank benadrukt dat ook heel duidelijk is gezegd dat [minderjarige 1] plezier heeft tijdens de omgangsmomenten en dat het gezellig is met de ouders . De ouders hebben met de omgangsverslagen ook laten zien dat de omgang vaak goed verloopt, maar zij zouden graag zien dat de omgang wordt uitgebreid en een keer anders wordt ingevuld.
3.6.
Samenvattend vindt de rechtbank dat de GI met de ouders in gesprek moet om te bespreken hoe de omgang eventueel anders ingevuld kan worden en wat de voorwaarden zijn voor een uitbreiding van de omgang. De rechtbank heeft duidelijk van de ouders gehoord dat de relatie tussen hen en de GI verstoord is, maar de rechtbank vindt dat de ouders en de GI hun best moeten doen om die relatie voor [minderjarige 1] te herstellen. Ook vindt de rechtbank dat de ouders het traject Ouderschap op Afstand moeten volgen. De rechtbank heeft van de ouders en de GI verschillende redenen gehoord waarom dat eerder niet van de grond is gekomen. Los van de vraag wiens schuld dat is, denkt de rechtbank dat het verstandig is dat de ouders zich hier opnieuw voor gaan inzetten. Dit traject kan de ouders helpen bij het verwerken van de situatie en bij het leren hoe zij [minderjarige 1] zo veel mogelijk kunnen ondersteunen. Hierdoor zal er misschien ook meer ruimte ontstaan voor het uitbreiden van de omgang. Maar op dit moment is de rechtbank van mening dat een uitbreiding van de omgang nog te veel zal vragen van [minderjarige 1] , waardoor de rechtbank het verzoek van de ouders zal afwijzen.
Bijzondere curator
3.7.
Tijdens de zitting is met de ouders besproken dat het verzoek om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige 1] niet zal worden behandeld, omdat [minderjarige 1] hierover niet haar mening heeft kunnen geven en de overige belanghebbenden zich hierop onvoldoende hebben kunnen voorbereiden. De rechtbank kan ook ambtshalve (dat wil zeggen: zonder formeel verzoek) een bijzondere curator benoemen, maar de rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding. [minderjarige 1] zal dan namelijk uitvoerig met de bijzondere curator in gesprek moeten gaan en opnieuw iemand in vertrouwen moeten nemen. De rechtbank vindt dat te belastend voor [minderjarige 1] .
Gezinsbezoeken met [minderjarige 2]
3.8.
Ook ten aanzien van het verzoek over de gezinsbezoeken met [minderjarige 2] zal de rechtbank, zoals besproken tijdens de zitting, geen beslissing nemen. [minderjarige 2] heeft namelijk andere pleegouders dan [minderjarige 1] , die ten aanzien van dit verzoek ook belanghebbenden zijn. Als de ouders iets willen veranderen aan de omgang met [minderjarige 2] , zullen zij daarvoor een nieuw verzoek moeten indienen. De ouders zouden hierover ook in gesprek kunnen gaan met de GI , die ook de voogd is van [minderjarige 2] .
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de ouders af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. A.G. van Doorn, (kinder)rechter in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:277 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).