ECLI:NL:RBMNE:2023:4143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
547614
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwgeschil over perceelgrens en schadeloosstelling bij overbouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over een aanbouw die gedeeltelijk over de perceelgrens is gebouwd. De eisende partij, aangeduid als [eiser sub 1] c.s., heeft in 2003 een aanbouw gerealiseerd waarvan de buitenmuur op het perceel van de gedaagde partij, [gedaagde], is gebouwd. De gedaagde heeft in 2021 een sommatie gestuurd om de overbouw te verwijderen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijding van de erfgrens 13,5 centimeter bedraagt over een lengte van 4,2 meter, wat resulteert in een overbouw van 0,57 m². De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de eisende partij onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden door de afbraak van de buitenmuur dan de gedaagde door de handhaving daarvan. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om, tegen een schadeloosstelling van € 570,00, haar medewerking te verlenen aan de vestiging van een erfdienstbaarheid of de overdracht van het gedeelte van haar perceel waarop de overbouw staat. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/547614 / HL ZA 22-286
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat onttrokken per 14 maart 2023.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 november 2022 met producties 1 t/m 9;
  • de akte houdende wijziging van eis van 7 december 2022;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 18 januari 2023;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 1 maart 2023 met producties 10 t/m 14;
  • de aanvullende productie 15 van [eiser sub 1] c.s.;
  • de mondelinge behandeling van 14 maart 2023 en het proces-verbaal daarvan.
1.2.
De rechtbank heeft op 13 maart 2023 bericht ontvangen van mr. [A] waarin hij aangeeft zich te onttrekken als advocaat van [gedaagde] . De rechtbank heeft partijen op 13 maart 2023 bericht dat de mondelinge behandeling niet zal worden uitgesteld en derhalve op 14 maart 2023 plaats zal vinden. [gedaagde] is op 14 maart 2023 zonder advocaat op de mondelinge behandeling verschenen. Na de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] conform artikel 6.2. van het procesreglement een termijn van twee weken gekregen voor het laten stellen van een nieuwe advocaat. Er heeft zich binnen deze termijn geen nieuwe advocaat voor [gedaagde] gesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] zijn sinds 2001 buren van elkaar. [eiser sub 1] c.s. is eigenaar van de woning met voor- en achtertuin aan de [straat] [nummer/letter] in [plaats] . [gedaagde] heeft de naastgelegen woning met voor- en achtertuin aan de [straat] [nummer] in eigendom. De percelen grenzen direct aan elkaar.
2.2.
In het najaar van 2003 heeft [eiser sub 1] c.s. aan de achterzijde van zijn woning een aanbouw (hierna: ‘de aanbouw’) laten bouwen. Onderdeel van de aanbouw is een spouwmuur die bestaat uit een binnenmuur en een buitenmuur met daartussenin een isolerende laag. De buitenmuur van de spouwmuur is aan de zijde van het perceel van [gedaagde] over de erfgrens gebouwd en staat daardoor op het perceel van [gedaagde] .
2.3.
Bij brief van 11 november 2021 heeft de toenmalig advocaat van [gedaagde] [eiser sub 1] c.s. gesommeerd te erkennen dat een deel van de aanbouw op het perceel van [gedaagde] staat en gesommeerd de overbouw binnen vier weken op te heffen. De advocaat van [gedaagde] heeft tevens aangegeven dat [eiser sub 1] c.s. in rechte zal worden betrokken als hij geen gehoor geeft aan de sommatie. Als reden voor de sommatie wordt gegeven dat [gedaagde] zelf een uitbouw wil realiseren, maar dat zij op bouwkundige problemen stuit doordat de aanbouw van [eiser sub 1] c.s. over de erfgrens is gebouwd.
2.4.
Bij brief van 30 november 2021 heeft de jurist van [eiser sub 1] c.s. geantwoord dat [eiser sub 1] c.s. geen gehoor zal geven aan de sommatie van [gedaagde] tot het opheffen van de overbouw. In die brief staat onder meer:
“[…] De betreffende uitbouw is door cliënten reeds in 2003 na overleg met uw cliënte gerealiseerd. Cliënten hebben uw cliënte in december 2002 de bouwplannen inclusief tekeningen voorgelegd. Uw cliënte deelde toen mede dat zij voornemens was om ook op korte termijn een dergelijke uitbouw te willen realiseren. Cliënten hebben toen met uw cliënte afgesproken dat de erfscheiding als hart van de te bouwen spouwmuur zou worden aangenomen, waarbij uw cliënte de buitenmuur van cliënten als haar binnenmuur kon gebruiken. Uw cliënte heeft destijds daarmee ingestemd, immers werd op deze manier al één muur van haar uitbouw kosteloos gerealiseerd. Uw cliënte heeft haar uitbouw tot op heden niet gerealiseerd […]”.
2.5.
Bij brief van 18 augustus 2021 heeft (de advocaat van) [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] aangegeven dat [eiser sub 1] c.s. een definitieve oplossing voor de bestaande situatie wil bereiken. Met een beroep op artikel 5:54 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft [eiser sub 1] c.s. voorgesteld het gedeelte van de grond van [gedaagde] waarop de overbouw staat te kopen of hierop een erfdienstbaarheid te vestigen tegen betaling van een schadeloosstelling.
2.6.
[gedaagde] heeft op 19 augustus 2022 per e-mail geantwoord dat zij deze kwestie zal voortzetten en een advocaat zal inschakelen.

3.Het geschil

in conventie:
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat weergegeven:
I. [gedaagde] te veroordelen om tegen een door [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] te betalen schadeloosstelling van € 265,62, ter keuze van [gedaagde] :
-
optie 1:
het gedeelte van haar perceel waarop de aanbouw die onderdeel uitmaakt van de woning van [eiser sub 1] c.s. zich bevindt, aan [eiser sub 1] c.s. in eigendom over te dragen;
of:
-
optie 2:
haar medewerking te verlenen aan de vestiging van een erfdienstbaarheid tot instandhouding van het gedeelte van de aanbouw van [eiser sub 1] c.s. dat zich bevindt op haar perceel.
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis schriftelijk haar keuze voor de onder I. genoemde optie 1 of optie 2 aan [eiser sub 1] c.s. of de advocaat van [eiser sub 1] c.s. kenbaar te maken.
III. [gedaagde] te veroordelen om, nadat zij de onder II. genoemde keuze heeft gemaakt, binnen twee weken daarna onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan alles wat nodig is om de voornoemde overdracht of vestiging van erfdienstbaarheid te bewerkstelligen, daaronder begrepen maar niet beperkt tot het verlenen van medewerking aan het opstellen en verlijden van een daartoe benodigde notariële akte, alsmede het laten plaatsvinden van kadastrale metingen/vaststellingen.
IV. Indien [gedaagde] niet binnen de onder II. genoemde termijn van een week haar keuze voor de onder I. genoemde optie 1 of optie 2 kenbaar heeft gemaakt, dan wel de onder III. genoemde termijn is verstreken zonder dat zij de aldaar genoemde medewerking heeft verleend;
Primair:
te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van [gedaagde] aan de overdracht aan [eiser sub 1] c.s. van het gedeelte van haar perceel, waarop de aanbouw die onderdeel uitmaakt van de woning van [eiser sub 1] c.s. zich bevindt;
Subsidiair:
te bepalen dat het in dezen te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van [gedaagde] aan de vestiging van een erfdienstbaarheid tot instandhouding van het gedeelte van de aanbouw van [eiser sub 1] c.s. dat zich bevindt op haar perceel;
Meer subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser sub 1] c.s. van een dwangsom van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] met het onder I., II. of III. gevorderde in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 100.000,00.
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de overige kosten en de nakosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert
primairtot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. en
subsidiairde vordering van [eiser sub 1] c.s. ex artikel 5:54 BW uitsluitend toe te staan onder toewijzing aan [gedaagde] van een schadeloosstelling van € 15.000,00, met (zowel primair als subsidiair) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten en de nakosten.
in reconventie:
3.3.
[gedaagde] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat weergegeven - veroordeling van [eiser sub 1] c.s. om binnen drie maanden nadat vonnis is gewezen de door [eiser sub 1] c.s. erkende overschrijding van de kadastrale erfgrens van het perceel van [gedaagde] ongedaan te maken (hetgeen is overgebouwd te verwijderen), één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat [eiser sub 1] c.s. met deze veroordeling in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 50.000,00. Daarnaast vordert [gedaagde] de veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten en in de nakosten.
3.4.
[eiser sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
De buitenmuur van de aanbouw van [eiser sub 1] c.s. is een aantal centimeter over de erfgrens gebouwd. Het gaat volgens [eiser sub 1] c.s. om 13,5 centimeter over een lengte van 4,2 meter. [gedaagde] heeft deze afmetingen niet betwist. [gedaagde] heeft ter zitting wel aangegeven dat het om één strook bakstenen gaat met een extra stukje. Wat [gedaagde] bedoelt met een extra stukje is de rechtbank niet duidelijk en dat heeft [gedaagde] ook niet uitgelegd. De rechtbank gaat daarom uit van een overbouw van 13,5 centimeter over een lengte van 4,2 meter.
4.3.
Vast staat dat de buitenmuur van de aanbouw op het perceel [gedaagde] is gebouwd. Er is dan ook sprake van overbouw en daarmee maakt [eiser sub 1] c.s. inbreuk op de eigendomsrechten van [gedaagde] . [gedaagde] kan daarom in beginsel op grond van artikel 5:1 BW jo 5:2 BW afbraak van de overbouw vorderen, hetgeen zij in reconventie heeft gedaan en reeds eerder bij brief van 11 november 2021 heeft aangekondigd te zullen doen. Een vordering tot afbraak kan op grond van artikel 5:1 BW jo 5.2 BW worden toegewezen, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW of als door de wederpartij met succes een vordering wordt ingesteld op grond van artikel 5:54 BW. [eiser sub 1] c.s. heeft dat laatste gedaan en heeft zich zowel in conventie als in reconventie beroepen op artikel 5:54 BW. Op grond van artikel 5:54 BW heeft [eiser sub 1] c.s. (in conventie) gevorderd dat [gedaagde] de strook grond waarop is gebouwd aan hem overdraagt of dat - naar keuze van [gedaagde] - een recht van erfdienstbaarheid ten gunste van [eiser sub 1] c.s. op de strook grond wordt gevestigd.
4.4.
Artikel 5:54 lid 1 BW bepaalt dat als de eigenaar van een gebouw door wegneming van het uitstekende gedeelte
onevenredig veel zwaarderwordt benadeeld dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, de eigenaar van het gebouw kan vorderen dat hij tegen een schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot handhaving van de bestaande toestand krijgt of, ter keuze van de eigenaar van het erf, dat een gedeelte van het erf in eigendom wordt overgedragen.
4.5.
De rechtbank moet gelet op het voorgaande de vraag beantwoorden of [eiser sub 1] c.s. door wegneming van de buitenmuur onevenredig veel zwaarder wordt benadeeld dan [gedaagde] door instandhouding daarvan. Dit betekent dat de rechtbank een belangenafweging zal maken.
Belangenafweging
4.6.
De belangenafweging valt in het voordeel uit van [eiser sub 1] c.s.. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat [eiser sub 1] c.s. onevenredig veel zwaarder benadeeld wordt door afbraak van het overstekende gedeelte van de muur van de aanbouw (de buitenmuur van de spouwmuur) dan [gedaagde] door handhaving daarvan. De rechtbank licht dit toe.
4.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij er belang bij heeft dat haar eigendomsrecht wordt gerespecteerd. Dat is een gerechtvaardigd belang, maar naar het oordeel van de rechtbank legt dat vanwege de verstrekkende gevolgen van afbraak van de buitenmuur voor [eiser sub 1] c.s. minder gewicht in de schaal. Aan de zijde van [gedaagde] gaat het namelijk uitsluitend om een gering aantal centimeter aan inbreuk op haar eigendomsrecht, terwijl [eiser sub 1] c.s. voldoende heeft onderbouwd dat afbraak van het gedeelte van de muur dat over de erfgrens is gebouwd ingrijpende bouwtechnische gevolgen heeft. Door afbraak van de buitenbuur blijft een eensteens muur over en dat leidt volgens [eiser sub 1] c.s. tot constructieve instabiliteit en tot isolatieproblemen. [eiser sub 1] c.s. heeft in dit kader verwezen naar een tweetal verklaringen van aannemers (de heer [B] en de heer [C] ) die beiden bevestigen dat afbraak van de buitenmuur (de overbouw) een kostbare verbouwing tot gevolg zal hebben. De heer [B] verklaart het volgende:
“De geopperde optie 'afbreken buitenmuur' heeft voor jullie verstrekkende gevolgen. Niet alleen financieel- is het een hele issue, maar ook bouwtechnisch. In theorie zijn er twee opties: Optie 1: Je breekt alleen de buitenmuur af en kort de dakbedekking en daklijst in. Maar alleen jouw binnenmuur als buitenmuur laten staan is uitgesloten, alleen al omdat die steen daarvoor te poreus is. Daarnaast voldoet de aanbouw dan niet langer aan de bouwvergunning van destijds. Die is gebaseerd op de bouwtekeningen met spouwmuur. Een nieuwe buitenwand optrekken met nieuwe isolatie binnen de beschikbare ruimte van dan de ca. 3,5 cm (jouw helft van de huidige spouw) is niet realistisch, dat gaat ons niet lukken. Optie 2 : Een nog minder aan te bevelen oplossing is de complete buitenmuur en binnenmuur af te breken. Maar dan moet ook de achtergevel worden ingekort, daarmee je achterraam van bijna 2 bij 3 meter vervangen , je vloer openbreken om de vloerverwarming in te korten, de aansluiting op de CV verplaatsen, een nieuw raamkozijn stellen en een nieuwe binnenmuur en buitenmuur optrekken. En dan moet ik nog nakijken of je huidige vloer (die nu tegen de binnenmuur aanligt) het gewicht van de dan daarop te metselen binnenmuur van ruim 10 m2 wel kan dragen. Alleen al de nieuwe thermopane ruit gaat je meer kosten dan het strookje grond van je buurvrouw waar je nu op staat. Hoe dan ook: beide hierboven genoemde opties raad ik sterk af. Nogmaals, jouw uitbouw staat op geen enkele manier welke aanbouw van de buurvrouw dan ook in de weg.”
4.8.
De heer [C] heeft over de gevolgen van de afbraak van de buitenmuur het volgende verklaard:
“Op uw verzoek om iets op te stellen over de gevolgen voor u en uw buren van het mogelijk afbreken van de buitenmuur van uw woonkeuken kan ik kort zijn. Niet doen. Het gaat u in alle gevallen alleen hoge kosten opleveren terwijl uw buren er ook niet bij gebaat zijn. Want op het moment dat zij hun uitbouw gaan uitvoeren zullen zij zich dan ook aan de kavelgrens moeten houden. Waarmee hun nieuwe binnenmuur verder naar binnen komt te staan dan in de bestaande situatie waarin zij immers al een gratis binnenmuur ter beschikking hebben. Ik zie en begrijp het probleem van de buren niet.”.
4.9.
[gedaagde] heeft ter betwisting hiervan enkel aangevoerd dat het afbreken van de buitenmuur volgens haar eenvoudig en niet kostbaar is. Zij schat de kosten op
€ 1.000,00 tot € 1.500,00 en zij geeft aan dat zij de buitenmuur ook zelf kan verwijderen. [gedaagde] heeft haar standpunt en deze bedragen echter op geen enkele wijze onderbouwd, laat staan dat zij heeft toegelicht wat er na de afbraak van de buitenmuur - in de door haar bedoelde zin - constructief overblijft van de aanbouw en welke bouwtechnische gevolgen dat heeft.
4.10.
[gedaagde] heeft bovendien niet gesteld dat zij concreet nadeel ondervindt van de overschrijding van de erfgrens, in die zin dat bijvoorbeeld een doorgang te nauw is geworden of een raam niet meer open kan. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat zij zelf ook een aanbouw wenst te realiseren en dat zij daarin wordt belemmerd door de overgebouwde buitenmuur van [eiser sub 1] c.s.. Ook hiervoor geldt echter dat [gedaagde] op geen enkele wijze heeft toegelicht waarin zij dan wordt belemmerd. Sterker nog, uit de verklaringen van de heer [D] van de gemeente [gemeente] en de aannemers [B] en [C] die [eiser sub 1] c.s. heeft overgelegd, blijkt juist dat de overbouw voor [gedaagde] een (financieel en bouwkundig) voordeel oplevert ten aanzien van het realiseren van een aanbouw. De buitenmuur van [eiser sub 1] c.s. kan namelijk fungeren als binnenmuur voor de aanbouw van [gedaagde] . De heer [D] geeft bovendien aan dat de wijze waarop de aanbouw en de overbouw door [eiser sub 1] c.s. zijn gerealiseerd heel gebruikelijk is.
4.11.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat zij de aanbouw niet mooi vindt en dat deze een negatieve invloed heeft op de waarde van haar woning, omdat de aanbouw lager dan het plafond van haar woning is. Dat argument leidt echter niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging. [gedaagde] heeft immers niet gevorderd dat de aanbouw in haar geheel moet worden afgebroken, maar uitsluitend dat de aanbouw wordt aangepast zodat deze de erfgrens niet langer overschrijdt. Met de door [gedaagde] gevorderde aanpassing zou het esthetische bezwaar dat zij heeft (de aanbouw is te laag) dus in stand blijven. [gedaagde] heeft bovendien geen bezwaar gemaakt tegen de aanbouw als geheel. Ook niet bij de gemeente, hetgeen wordt bevestigd door de heer [D] . Daar komt bij dat - zoals [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld - de aanbouw is gebouwd conform het bestemmingsplan van de gemeente [gemeente] waarin een maximale hoogte is vastgesteld van 250 cm. [eiser sub 1] c.s. heeft zich aan die maximale hoogte gehouden. [gedaagde] heeft dit niet betwist.
4.12.
Partijen verschillen ten slotte nog van mening over de vraag of [gedaagde] in 2003 toestemming heeft gegeven de buitenmuur van de aanbouw op haar perceel te zetten. Weliswaar kan op basis van de stukken en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht niet worden vastgesteld dat - zoals [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld - [gedaagde] in 2003 bij de bouw van de aanbouw haar toestemming heeft gegeven voor de overbouw, maar daar staat tegenover dat ook niet is gebleken dat [gedaagde] tijdens de bouw of op een ander moment vóór eind 2021 heeft geklaagd over of bezwaar heeft gemaakt tegen de overschrijding van de erfgrens. In het kader van de belangenafweging kan het naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven of [gedaagde] in 2003 toestemming voor de overbouw heeft gegeven. Gezien hetgeen in het vorenstaande is overwogen ten aanzien van de belangen van partijen wordt de uitkomst van de belangenafweging ook bij het ontbreken van toestemming van [gedaagde] in 2003 niet anders.
4.13.
De slotsom is dat [eiser sub 1] c.s. onevenredig veel zwaarder wordt benadeeld door afbraak van de overbouw dan [gedaagde] door handhaving daarvan. De belangen die [gedaagde] aanvoert, wegen niet op tegen de belangen van [eiser sub 1] c.s.. De vordering van [gedaagde] in reconventie tot afbraak van het gedeelte van de muur dat op haar perceel staat, zal dan ook worden afgewezen. De vordering van [eiser sub 1] c.s. in conventie tot veroordeling van [gedaagde] - onder toekenning van een schadeloosstelling (zie 4.14) - tot overdracht van het gedeelte van het perceel waarop de overbouw is gebouwd, dan wel het verlenen van een erfdienstbaarheid, zal op de in ‘de beslissing’ geformuleerde wijze worden toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] de grond waarop de overbouw staat moet overdragen of een erfdienstbaarheid moet vestigen, waarbij de keuze voor één van beide opties aan haar is. Daar staat tegenover dat [eiser sub 1] c.s. daar een schadeloosstelling voor moet betalen.
Schadeloosstelling
4.14.
De vervolgvraag is hoe hoog de schadeloosstelling moet zijn. De overschrijding van de erfgrens bedraagt 13,5 centimeter over een lengte van 4,2 meter. Dit betekent dat de totale oppervlakte van de overbouw 0,57 m² is. Uitgaande van een gemiddelde grondprijs van € 466,00 per vierkante meter heeft [eiser sub 1] c.s. gevorderd dat de schadeloosstelling wordt vastgesteld op een bedrag van € 265,62. [eiser sub 1] c.s. heeft zijn berekening gebaseerd op informatie over gemiddelde grondprijzen in Noord-Holland die hij heeft gevonden op een website van een bouwconsultant. Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiser sub 1] c.s. een e-mail van makelaar [E] in het geding gebracht. De heer [E] geeft aan dat ten aanzien van de percelen van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] een grondprijs van € 1.000,00 per vierkante meter reëel is. Dat zou betekenen dat de schadeloosstelling moet worden vastgesteld op € 570,00 (0,57 m² x € 1.000,00). Volgens [gedaagde] moet echter worden uitgegaan van een veel hoger bedrag, klopt de berekening van [eiser sub 1] c.s. niet en beslaat de overbouw een stukje extra van haar perceel. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat de schadeloosstelling op € 15.000,00 dient te worden vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zelfs aangegeven dat zij minimaal € 100.000,00 voor de grond wenst te ontvangen. [gedaagde] heeft de door haar genoemde bedragen echter op geen enkele manier onderbouwd. Zij heeft ook niet aangevoerd hoeveel vierkante meter de overbouw volgens haar is en waarom de meting en berekening van [eiser sub 1] c.s. niet klopt. De rechtbank gaat daarom uit van de berekening van [eiser sub 1] c.s. en een grondprijs van € 1.000,00 per vierkante meter die makelaar [E] heeft genoemd. De schadeloosstelling zal daarom worden vastgesteld op
€ 570,00.
Medewerking [gedaagde]
4.15.
[eiser sub 1] c.s. heeft gevorderd dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] als [gedaagde] binnen de gestelde termijnen geen keuze maakt tussen de eigendomsoverdracht van de grond (optie 1) of het vestigen van een erfdienstbaarheid (optie 2) of als [gedaagde] vervolgens de benodigde medewerking (bijvoorbeeld voor het passeren van de notariële akten) niet verleend. [eiser sub 1] c.s. vordert daarbij dat dit vonnis in dat geval primair leidt tot overdracht van de grond en subsidiair tot het vestigen van een erfdienstbaarheid. [eiser sub 1] c.s. doet hiermee een beroep op artikel 3:300 BW.
4.16.
[gedaagde] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd, zodat deze vordering van [eiser sub 1] c.s. zal worden toegewezen. Dat betekent dat [eiser sub 1] c.s. dit vonnis kan gebruiken om de strook grond waarop de overbouw staat aan zichzelf te laten overdragen, als [gedaagde] binnen de gestelde termijnen geen keuze maakt voor optie 1 of optie 2 of als zij wel een keuze maakt maar vervolgens binnen de gestelde termijn geen medewerking verleend aan de uitvoering van die keuze.
4.17.
Bij toepassing van artikel 3:300 BW dient de rechtbank terughoudend te zijn in het uitspreken van een uitvoerbaar bij voorraad-verklaring. De rechtbank ziet niettemin aanleiding de beslissing ook in dit kader uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat de verstandhouding tussen partijen zeer slecht is en daarbij gewezen op de diverse keren dat zij de politie heeft ingeschakeld onder meer in verband met agressief en gewelddadig gedrag van [gedaagde] . [gedaagde] heeft niet betwist dat de verstandhouding tussen partijen slecht is en dat de politie haar verschillende keren een bezoek heeft gebracht. De rechtbank heeft ook tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat er grote spanning tussen partijen bestaat en dat [gedaagde] zich jegens [eiser sub 1] c.s. vijandig gedraagt. [eiser sub 1] c.s. heeft aangegeven dat zij gezien de situatie heeft besloten te gaan verhuizen, maar dat dit pas mogelijk is als er duidelijkheid bestaat over de overbouw. De rechtbank is van oordeel dat gezien de slechte verstandhouding tussen partijen er zo snel mogelijk een einde dient te komen aan de onzekerheid met betrekking tot de overbouw. Partijen zijn gebaat bij duidelijkheid daarover. Gezien het aandeel van [gedaagde] in de slechte verhouding tussen partijen is de door [eiser sub 1] c.s. geuite zorg dat [gedaagde] geen medewerking zal verlenen aan de overdracht van de grond dan wel het vestigen van een erfdienstbaarheid, bovendien begrijpelijk. In het geval de beslissing in het kader van 3:300 BW niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en [gedaagde] werkt niet mee aan de uitvoering van dit vonnis, blijft de onzekerheid tussen partijen tijdens de hoger beroepstermijn en gedurende een eventueel hoger beroep in stand. Dat is naar het oordeel van de rechtbank gezien de omstandigheden en de verhouding tussen partijen niet wenselijk.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.18.
[gedaagde] is de partij die in conventie ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. als volgt vastgesteld:
  • Kosten dagvaarding € 129,79
  • Griffierecht € 314,00
  • Salaris advocaat € 1.196,00 (2 punten x tarief € 598,00)
  • Totaal: € 1.639,79
4.19.
[gedaagde] heeft ook in reconventie ongelijk gekregen en wordt daarom ook in reconventie veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op een bedrag van € 598,00 (2 punten x tarief € 598,00 x 0,5).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen een schadeloosstelling van € 570,00, te betalen door [eiser sub 1] c.s., naar keuze van [gedaagde] :
  • optie 1: het gedeelte van haar perceel gelegen aan de [straat] [nummer] te ( [postcode] ) [plaats] , waarop de aanbouw die onderdeel uitmaakt van de woning van [eiser sub 1] c.s. zich bevindt, aan [eiser sub 1] c.s. in eigendom over te dragen, of
  • optie 2: haar medewerking te verlenen aan de vestiging van een erfdienstbaarheid tot instandhouding van het gedeelte van de aanbouw van [eiser sub 1] c.s. dat zich bevindt op haar perceel, gelegen aan de [straat] [nummer] te ( [postcode] ) [plaats] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis schriftelijk haar keuze voor de onder 5.1. genoemde optie 1 of optie 2 aan (de advocaat van) [eiser sub 1] c.s. kenbaar te maken;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om, nadat zij de onder 5.2. genoemde keuze kenbaar heeft gemaakt, binnen twee weken na haar keuze onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan alles wat nodig is om de voornoemde overdracht of vestiging van erfdienstbaarheid te bewerkstelligen, daaronder begrepen maar niet beperkt tot het verlenen van medewerking aan het opstellen en verlijden van een daartoe benodigde notariële akte, alsmede het laten plaatsvinden van kadastrale metingen/vaststellingen;
5.4.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de (wils)verklaring(en) en/of medewerking van [gedaagde] die zijn vereist voor de overdracht van het gedeelte van haar perceel waarop de aanbouw van [eiser sub 1] c.s. staat, als [gedaagde] niet binnen de onder 5.2. genoemde termijn van een week haar keuze voor de onder 5.1. genoemde optie 1 of optie 2 kenbaar heeft gemaakt dan wel de onder 5.3. genoemde termijn is verstreken zonder dat [gedaagde] de genoemde medewerking heeft verleend, zodat de levering zal plaatsvinden door inschrijving van dit vonnis samen met de leveringsakte in de daartoe bestemde openbare registers;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 1.639,79;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten. Deze kosten worden begroot op € 173,00 aan salaris advocaat. Als [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, wordt dit bedrag vermeerderd met € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie:
5.9.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
5.10.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 598,00;
5.11.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E.S. Dolmans en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.