In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. Eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die door de gemeente is vastgesteld op € 640.000,-. Eiser stelt dat de waarde lager moet zijn, namelijk € 622.000,-. De rechtbank heeft de zaak op 13 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de gemeente aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt de waarde van de woning aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde wordt vastgesteld op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd met vier referentiewoningen, maar de rechtbank oordeelt dat één van deze referenties, [adres 2], niet kan dienen als vergelijkingsobject omdat de KOUDV-factoren niet inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank concludeert dat de overige drie referenties wel bruikbaar zijn en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk en ontvangt geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.