In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning in Hilversum, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar is vastgesteld op € 441.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 391.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak op 13 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk zijn verkocht. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, omdat de referentiewoningen goed vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser, waaronder de ligging van de referentiewoningen en de gebruikte indexeringspercentages, niet gevolgd.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2023.