ECLI:NL:RBMNE:2023:4097

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
21/1099
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 augustus 2019, waarin werd meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering per 20 oktober 2019 zou eindigen. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker behandeld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B. Endeman. De verweerder werd vertegenwoordigd door W.A. Postma.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoeker meer arbeidsgeschikt was dan voorheen, met een arbeidsongeschiktheid van 75,19%. Na een wijziging van standpunt door verweerder op 6 april 2023, waarbij verzoeker met ingang van 15 mei 2020 recht op een IVA-uitkering werd toegekend, heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken. Hij verzocht echter om vergoeding van de proceskosten, inclusief reiskosten en kosten voor het inschakelen van deskundigen.

De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van verzoeker moest worden veroordeeld. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 4.966,46, inclusief kosten voor rechtsbijstand, reiskosten en deskundigenkosten. Daarnaast werd verweerder verplicht om het griffierecht van € 49,- aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Endeman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Procesverloop

In het besluit van 2 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 20 oktober 2019 eindigt en dat er vanaf deze datum geen recht bestaat op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
De (ex-)werkgever van verzoeker en verzoeker hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit van 29 januari 2021 is het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard. Verzoeker is vanaf 19 oktober 2019 meer arbeidsgeschikt dan voorheen. Verzoeker is voor 75,19% arbeidsongeschikt.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft op 28 september 2021 een gecombineerd psychiatrisch en verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten uitvoeren door psychiater [A] en verzekeringsarts [B] van [bedrijf] . Verzoeker heeft het rapport in de beroep overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met het besluit van 6 april 2023 heeft verweerder zijn standpunt gewijzigd. Verzoeker heeft met ingang van 15 mei 2020 recht op een IVA-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, onder verwijzing naar het formulier proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen verweer voert ten aanzien van het verzoek om een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van zijn reiskosten van € 10,64. Op grond van artikel 2, eerste lid aanhef en onder d, van het Bpb worden de reiskosten vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onder d van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dat artikel bepaalt dat vergoeding plaatsvindt op basis van de kosten van openbaar vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank stelt vast dat verzoeker heeft onderbouwd dat reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is en dat hij vanaf [woonplaats] naar Utrecht 38 kilometer heeft afgelegd. De vergoeding voor de reiskosten stelt de rechtbank dan ook vast op € 10,64,-.
Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een eigen deskundige, waaronder het door deze deskundigen, [A] en [B] , uitgebrachte rapport. Uit de door verzoeker overgelegde facturen van 20 december 2022 en 24 januari 2023 blijkt dat deze kosten totaal € 3.884,88 inclusief 21% BTW bedragen. Uit de reactie van verweerder begrijpt de rechtbank dat verweerder zich niet verzet tegen een vergoeding van de door eiser gemaakte kosten voor het inschakelen van een eigen deskundige.
De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
De rechtbank dient vervolgens te toetsen of, gelet op het Bpb, de door verzoeker gevraagde kostenvergoeding redelijk is. Wat betreft het tarief acht de rechtbank, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts), een kostenvergoeding tegen een uurtarief van maximaal
€ 142,75 (exclusief btw) redelijk. Daarbij dient er afgerond te worden op hele en halve uren.
Het uurtarief van € 195,00 per uur, dat wordt gehanteerd in de factuur van [bedrijf] , is hoger dan het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende tarief van € 142,75 per uur, genoemd in artikel 6 van het Bts.
De rechtbank is van oordeel dat het aantal door de deskundige gedeclareerde uren niet onredelijk voorkomt. De door verweerder te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde psychiater en verzekeringsarts van [bedrijf] bedragen daarmee: 19 uur x € 142,75 =
€ 2.712,25.
Op grond van artikel 15 van het Bts wordt het bedrag verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Dat is in dit geval een bedrag van in totaal € 569,57. De vergoeding voor de kosten voor het deskundigenonderzoek bedraagt in totaal dus € 3.281,82.
De totale proceskostenveroordeling, bestaande uit kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reiskosten en deskundigenkosten, bedraagt alsdan € 4.966,46.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 4966,46,-.
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.