In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 2 augustus 2023, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker had op 13 maart 2023 beroep ingediend omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn bezwaar. Na een besluit van de verweerder op 31 maart 2023, heeft de verzoeker op 18 april 2023 inhoudelijk beroep ingesteld. Vervolgens heeft de verweerder op 7 juni 2023 een nieuw besluit genomen, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van zijn proceskosten heeft verzocht. De verweerder heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten om zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de verweerder de proceskosten van de indiener moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Aangezien de verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van de verzoeker, leidt de rechtbank hieruit af dat de verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 837,- en draagt de verweerder op om ook het griffierecht van € 50,- aan de verzoeker te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023 door rechter A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier S.C. Hak.